112 winnen. Dienovereenkomstig werd besloten, terwijl als nieuwe leden, bii stemming, benoemd werden de lieeren Teychiné en Staal. Bedoelde commissie kweet zich van hare taak in Uwe vergadering van den 15. October 1898 en bracht bij monde van den heer Mr. van Dam het volgend rapport uit „Bij missive van burgemeester en wethouders dd. 20 September „1898, No. 1155, Scheepvaartkanaal, werd ter fine van rapport aan „Uwe commissie gezonden een schrijven van de commissie uit de „staten van Noord-Brabant voor het scheepvaartkanaal van de Zuid- Willemsvaart, met zijtak naar Breda, naar den Amer, in welk „schrijven gewezen wordt op het besluit Uwer vergadering van 5 De cember 1891, waarbij eene bijdrage van f 100000.is toegezegd „op de daarbij gestelde voorwaarden. „In gemeld schrijven wordt erop gewezen, dat het gevoelen der „hooge regeering zal worden ingewonnen omtrent de door de ge- „meente gestelde voorwaarden, luidende die voorwaarden 1°. „dat de scheepvaartrechten op den waterweg van Oosterhout „naar Breda bepaaldelijk niet hooger zullen zijn dan die thans „op de rivier „de Mark" worden geheven." „Voorts wordt gezegd, dat in de voorwaarden sub 2 en 3 onge- „twijfeld zal worden voorzien, welke voorwaarden luiden als volgt 2°. „dat er zekerheid worde verkregen, dat het verbeterdo vak „der rivier „de Mark" voortdurend goed worde onderhouden „buiten kosten der gemeentel, en 3°- „dat de rechten der gemeente op het trekpad niet verkort „worden." „Daarentegen blijkt uit het schrijven der commissie uit de provin ciale staten bovenbedoeld, dat bij de regeering overwegende be- „zwaren bestaan om gevolg te geven aan de voorwaarden sub 4 en 5 „door de gemeente gesteld, welke voorwaarden zijn deze sub 4°. „dat de sluis bij de Mark, buitengewone omstandigheden „uitgezonderd, steeds zal moeten openstaan en dat bij „stijgend Markwater door de sluis in de Oosterhoutsche „haven zoo dikwijls zal worden geloosd, als met de be hangen der scheepvaart is overeen te brengen."

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1898 | | pagina 159