116
handhaafd worden, wanneer men zich, na eenige jaren, niet geplaatst
wilde zien voor den toestand, die in den Haag tot zooveel jammer
klachten aanleiding had gegeven.
He ze laatste opmerking van den voorzitter leidde tot gedachten-
wisseling tusschen de heeren Scheltus, Mr. Ingen-Housz, Heijlaerts
en den voorzitter, waarna de heer Van Hui omstandig de voordeelen
voor Breda, gelegen in het tot stand komen van het scheepvaartka
naal, in het licht stelde en de meening uitsprak dat op den raad als
het ware de zedelijke verplichting rustte het eenmaal genomen be
sluit te handhaven, tevens hulde brengende aan het goede doorzicht
der commissie, die indertijd zulk eene doelmatige oplossing gevonden
had in zake de waterverversching.
De heer Mr. Ingen-Housz vroeg, waarom de commissie uit de pro
vinciale staten thans ontheffing wenschte van de voorwaarden sub
4 en 5 gesteld?
Omdat antwoordde de heer Van Hal de regeering bezwaar
maakt tegen de voorwaarden, die door de gemeente als conditio sine
qua non gesteld zijn.
De vorzitter wees er op, dat de kosten van het zijkanaal begroot
zijn op f 900000.
De heer Teychiné geloofde niet dat het recht om water in te laten
ten volle verzekerd zou zijn. Bij het tot stand komen van het kanaal
kwam do gemeente dus niet in betere conditie, terwijl dan nog de
vraag gold, of het ingelaten water niet even spoedig zou wegvloeien.
De heer Staal betoogde dat het kanaal, uitsluitend voor scheep
vaart, weinig waarde had voor Breda en wees verder op de tegenstrij
dige belangen van sommige waterschappen, waardoor een toestand
ontstond, waarvan Breda hoofdzakelijk de dupe was. Spreker juichte
het plan ten zeerste toe1, doch met behoud van de sub 4 en 5 gestelde
voorwaarden.
De heer Rombouts drukte zijne verwondering uit, dat indertijd
niet een termijn was gesteld, tot hoelang de gemeente Breda zich
verbonden hield en deed opmerken dat ook in het rapport daarvan
niet gesproken werd. Overigens wenschte spreker over de zaak zelve
niet in debat te treden, omdat het hem onmogelijk was geiweest in