LVI.
ieuwe veror
dening regelen
de de heffing
van vergoe
den voor
diensten door
den dienst der
gemeentereini
ging bewezen.
Wijziging van
de artt. 33 en
75 der ver
ordening
regelende de
boawpolitie.
10 December 1898.
In Uwe vergadering van den 10. December 1898 werden U door
ons ter vaststelling aangeboden
a. een voorstel tot wijziging van de artikelen 33 en -75 der veror
dening regelende de bouwpolitie en
b. ontwerp-verordening regelende de heffing van vergoedingen
voor diensten door den dienst der gemeente-reiniging bewezen,
met verordening op de invordering dier vergoedingen.
Deze stukken waren bij ons ontvangen van de commissie van be
heer der gemeentesreiniging alhier.
Voorstel a luidde:
Art. 33 wordt gelezen
,,Het is verboden privaten te hebben, te maken of te doen maken,
„waarbij de afvoer der faecaliën op eene andere wijze geschiedt dan
,,'n beerputten of verzamelbakken van cement of ijzer, mits deze ge-
„heel zijn ingericht en voortdurend onderhouden worden volgens voor
schriften door burgemeester en wethouders te geven.
„Deze inrichtingen moeten onder toezicht van den gemeente-ar
chitect of van den ambtenaar die hem vervangt worden gemaakt
„en mogen niet in gebruik worden genomen, tenzij daartoe de schrif
telijke vergunning van burgemeester en wethouders verkregen is."
Art. 75 wordt gelezen:
„Voor het hebben van inrichtingen, die niet voldoen aan de bepa
lingen van de artikelen 32 eerste zinsnede, 33 en 34, voor zoover zij
„bij het in werking treden dezer verordening aanwezig zijn, wordt
„geacht bij deze verordening vergunning te zijn verleend tot dat bij
„een besluit van den gemeenteraad de wegruiming wordt bevolen."
De verordening, bedoeld sub b, ging, behalve van drie staten,
vermeldende de aanlegkosten der gemeente-reiniging, de verzamelde
hoeveelheden faecaliën en straat en huisvuil en een overzicht der
finantieele uitkomsten, alles van 1878 af, vergezeld eener uitvoerige