497 zwaard acht, dat sub h o. a. de stoffen worden geweerd, genoemd sub TV van art, 2 der hinderwet, waartoe alcohols beliooren dat spiritus onder alcohols moet worden begrepen dat appellants fabriek bestemd is tot bereiding van stoffen, die tot artsenijbe reiding moeten strekken; dat, vermits volgens de Nederland- sche pharmacopoea diverse daarin vermelde stoffen met spiritus moeten worden bereid, in zijne fabriek een distilleerderij van spi ritus onmisbaar is, welke aanwezigheid in de nabijheid van een stoommachine, waarvan de stoomketel nog- wel buiten het lokaal tegen den buitenmuur is aangebracht, niet het minste gevaar oplevert, weshalve van de stoffen vermeld sub IV van art. 2 der hinderwet in de voorwaarde sub b alcohols belmoren te wor den uitgezonderddat, wat de voorwaarde sub c betreft, door het vervallen van het met glas afgesloten raam tusschen het lo kaal, waar de molen zich bevindt, en de bergplaats, deze geheel donker zal worden en daar met geen kunstlicht in de bergplaats mag worden gewerkt, deze onbruikbaar zal worden; dat de bewerkingen, die in het lokaal, waarin de molen staat, geschieden, voor de bergplaats geen enkel gevaar opleveren en liet appellant dan ook niet duidelijk is, waarom de voorwaarde sid) c werd opgelegd, te minder waar de verleende vergunning niet de geringste verandering brengt in de onderlinge verhou ding tusschen het lokaal, waarin de molen is, en de bergplaats, tusschen welke tot nu toe, zonder bezwaar van de zijde van het gemeentebstuur, het bewuste raam zich heeft bevondendat overigens de scheidsmuur zelf geheel van steen is (verigens, dat bij liet distilleeren van den ter bereiding van chemicaliën en pharmaceutische producten benoodigden spiritus telkens slechts eene geringe hoeveelheid van ten hoogste 75 liter alcohol zal behoeven aanwezig te zijn in de lokalen, waarin de molen en de stoommachine zullen zijn geplaatst; terwijl blijkens

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1898 | | pagina 544