48
steld. En daarin zijn wij, naar onze volle overtuiging, ten beste ge
klaagd.
„Onder de vroegere sollicitanten behoorde ook de heer A. G.
„Müller, rijksveeopzichter te Schiedam. Toen reeds trok hij bijzonder
„onze aandacht, doch eene tijdelijke benoeming kon hij niet aan-
nemen.
„Opnieuw hebben wij ons met hem in betrekking gesteld en de
„goede meening, vroeger omtrent hem opgevat, heeft zich bij ver
nieuwde kennismaking bevestigd.
„In een tal getuigschriften van bevoegden, die wij de eer hebben
„hierbij over te leggen, wordt hij gekenschetst in zijne persoonlijke
„en ambtelijke hoedanigheden, terwijl wij hem aan U gerust durven
„aanbevelen als een man van stipte plichtsbetrachting en onkreuk
bare eerlijkheid.
„In den bestaanden toestand komt ons derhalve diens benoeming
„hoogst gewenscht voor, weshalve wij de eer hebben U voor te stel
den den heer A. G. Müller, rijksveeopzichter te Schiedam, definitief
„aan te stellen als keurmeester van slachtvee en vleesch in deze ge-
meerite, en wel op eene jaarwedde van f 1000.welke bezoldiging
„op dat bedrag wordt voorgedragen, omdat de betrekking van keur-
„meester even belangrijk als veelomvattend is en algeheele toewij-
„ding vordert.
„Wel genoot wijlen de heer Molenschot slechts f 900.doch
„deze had daarbij de bevoegdheid ook particuliere praktijk uit te
„oefenen."
Met deze onze beschouwingen en dit ons voorstel vereenigde zich
uwe vergadering zonder eenige bedenking.
En wat het oprichten der openbare slachtplaats betreft: dit on
derwerp werd weder besproken bij de behandeling der gemeente-
begrooting voor den dienst van 1899. Blijkens het rapport der afdee-
lingen tot onderzoek dier begrooting, achtten sommige leden de nood
zakelijkheid van eene dergelijke inrichting in eene gemeente als
Breda niet wel betwistbaar, terwijl erop werd aangedrongen, dat een
rapport daarover zou worden uitgebracht. In onze memorie van ant
woord, deden wij daaromtrent o. a. het volgende kennen
