90 „lijhe voorwaarden" van liet aanbod afzag. „Het zoo volstrekt onmogelijke der voorwaarden konden wij „niet inzien en zal waarschijnlijk ook niet door IJ worden in- gezien, waar winstbejag geheel buitengesloten is en de moge- „lijlcheid bestaat, dat de gemeente, na het eindigen van het „contract (30 jaren) in de verplichting gebracht wordt alle ge bouwen opnieuw te stichten, in welk geval de stichtingskos- „ten, bij de veranderde toestanden, meer, en waarschijnlijk „veel meer zouden bedragen dan thans voor de gebouwen ont vangen zou worden. „Te minder konden wij onze voorwaarden als onmogelijk „beschouwen, waar wij voor oogen hielden, dat het betrekkelijk „raadsbesluit moet worden goedgekeurd door de gedeputeerde „staten, welk college waarschijnlijk daaraan zijne goedkeu- „ring zou onthouden, als het meende, dat bij het vervreemden „van eigendommen de belangen der gemeente niet genoegzaam „waren in het oog gehouden. En in dat geval toch hadden wij „den raad niet goed voorgelicht en de verzoekende vereeniging „slecht gediend, want deze kwam niet tot het doel, dat zij met „haar verzoek beoogd had. „Intusschen meenden wij aan een misverstand te moeten „denken, in dien zin, dat de verzoekende vereeniging, bij ver gissing, onze voorwaarden beschouwde als een besluit van den „gemeenteraad, en niet als een eersten grondslag van onderhan- „delingen, onzerzijds aangevangen, om later den raad van den „uitslag dier onderhandelingen verslag te doen en dit college „te laten beslissen. „En op grond dier meening richtten wij een brief aan de „meergenoemde vereeniging tot toelichting van het geval, „doch bij brief van 5 October 1899 werd geantwoord, dat als „burgemeester en wethouders geneigd waren nieuwe voorwaar den te stellen, die veel aannemelijker waren, in dat geval de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1899 | | pagina 118