101 De heer Mr. van Dam voerde motieven aan ter ontzenuwing der beweringen van den districts-schoolopziener, en betoogde, dat al sedert 10 jaar aan de arme bevolking van Breda het begeerde openbaar onderwijs onthouden was, gelijk ten onrech te gereleveerd werd in het verslag van voornoemden heer districts-schoolopziener over het afgeloopen jaar, in dat geval èn de gemeenteraad van Breda, èn de inspecteur van het lager onderwijs, èn het college van gedeputeerde staten in hun plicht zouden te kort geschoten zijn. Spreker concludeerde tot het niet houwen eener derde openbare school voor kosteloos onderwijs, althans nu niet. Verder namen met den voorzitter aan de beraadslagingen deel de heeren Versckraage, Mr. Bloemarts, Teycliiné en Jlir. Reigersman, welke laatstgenoemde voorstelde aan de gedepu teerde staten te berichten, dat de raad bereid was te gelegener tijd een post voor den bouw eener nieuwe school op de be grooting te brengen. Met dit voorstel vereenigde zich uwe vergadering. 13 leden waren er vóór, 3 er tegen. Hiermede echter was de zaak niet ten einde. In uwe vergadering van den 11 ^November 1809 werd gelezen een schrijven van den minister van binnenlandsche zaken, waarbij bericht gevraagd werd, of op de begrooting voor 1900 eene som voor schoolbouw was uitgetrokken. Het geven van antwoord werd opgeschort tot na de behan deling dier begrooting, aan welke tot voorbedoeld einde werd toegevoegd eene som van f 25000. 17 Juni 1899. XXIV. '^■au den ^en aanzien van het i. m. vermelde onderwerp richtten wij directeur der aan uwe vergadering het volgend schrijven gasfabriek en o J waterleiding. „In het verslag van het verhandelde in de afdeelingen tot

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1899 | | pagina 129