102
onderzoek der gemeente-begrooting, dienst 1899, kwam onder
volgnommer 109, hoofdstuk III, art. 7, der uitgaven het vol
gende voor
„In eene af deeling werd naar aanleiding van de uitgaven voor
de gasfabriek en de waterleiding geconstateerddat het salaris
van den directeur steeds hooger wordt en de meening geuit, dat
het voor de gemeente op den duur wel eens te hoog kon worden,
weshalve men het wenschelijk zou achten dien ambtenaar eene
vaste jaamvedde toe te kennen"
Dienaangaande gaven wij U in onze memorie van antwoord
te kennen, dat de bezoldiging van den directeur der gasfa
briek en waterleiding tot een onderwerp van behandeling zou
worden gemaakt in de vergadering van burgemeester en wet
houders met de commissie van bijstand.
Wij meenen U in herinnering te moeten brengen, dat de heer
P. W. Paijens bij raadsbesluit van den 10. Mei 1890 benoemd
is tot directeur der gasfabriek op de gewone aan die betrek
king verbonden bezoldiging van f 1100.-benevens vrije wo
ning, brand en licht, 1% van de in de gemeentekas gestorte
gelden en f 1.van elke .1000 M3 verkocht gas, terwijl hij, na
tijdelijk van 15 Februari 1894 af tevens als directeur der wa
terleiding te hebben gefungeerd, op eene bezoldiging van
f 800.als zoodanig definitief werd benoemd bij raadsbesluit
van den 1. Februari 1896, met ingang van 1 April 1896, op
gelijke bezoldiging.
Het zal U in het oog springen, dat de bovenstaande ten aan
zien der gasfabriek bestaande voorwaarde (1% van de gestorte
gelden) niet meer strookt met den nieuwen toestand, waarbij
het doen der ontvangsten en uitgaven gesteld is in handen van
burgemeester en wethouders en langs dien weg in handen van
den gemeente-ontvanger. Er worden derhalve van wege de gas
fabriek geen gelden meer in de gemeentekas gestort.
"W ij doen dit hierbij opmerken tot volledige toelichting der