231 dat de Gr. C. met nadruk moet wijzen op deze hare nieening met het oog op het nu reeds voorkomen van de pest in eene der Europeesche havens, welke met de Veder! andsche in druk ver keer staat, van welke ziekte, volgens de waarnemingen in met pest besmette streken, de ratten voorname verspreideis zijn; dat mitsdien de Gr. C. verklaart, dat genoemde verzamel plaats van niet srelieel ontvleeschde heenderen schadelijk is voor de openbare gezondheid dat, nu de pogingen van het gemeentebestuur tot ontrui ming of verplaatsing van bewuste bewaarplaats op onoverko melijke bezwaren zijn gestuit, zij het volgende in overweging moet geven dat, wijl de eigenares -in het bezit is eener vergunning tot het hebben eener bewaarplaats van beenderen, het wel niet in de bedoeling der vergunning ligt er eene bewaarplaats van te ma ken van beenderen, niet geheel ontdaan van het vleesch, hetwelk, in verrotting overgaande, stank veroorzaakt, en door uitwase mingen en ongedierte schadelijk is voor de gezondheid der om liggende bewoners eener thans volkrijke buurt, terwijl vroeger haar de vergunning werd verleend op de grens dér gemeente in eene minder bevolkte streek of derhalve, volgens art. 72 der politieverordening door bur gemeester en wethouders geene voorwaarden kunnen worden gesteld om genoemden onlioudbaren toestand zooveel mogelijk onschadelijk te maken, bij voorbeeld door te verordenen dat genoemde bewaarplaats minstens wekelijks worde ontruimd, alvorens het aan de beenderen klevende vleesch tot verrotting overgaat. Verder werd aan de G. C. doorliet 1). B. in verschillende mis sives het verzoek gericht, het drinkwater uit zestien pompen scheikundig te onderzoeken en van de bevinding rapport uit te brengen. Het water uit die pompen werd door den heer Beker met de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1899 | | pagina 259