.184 „Na onderzoek en overweging der zaak, meenen wij 17 te rno- „gen voorstellen, daarop liet volgende te berichten „dat er dezerzijds geen bezwaar bestaat, om, in verband niet „het afsnijden van bochten in de rivier de Mark tussclien Breda „en Terheijden, het trekpad langs die rivier gedeeltelijk te ver leggen, evenals het daarin gelegen houten bruggetje „dat eveneens geen bezwaar bestaat, dat het houten brug getje door een steenen sluis zal worden vervangen „dat het echter de bedoeling is, zooals ook uit de overgeleg- „de teekening blijkt, om de uitwateringssluis met het brug- „getje te vereenigen, doch aangezien de uitwateringssluis door „de zorg van het betrokken polderbestuur en het bruggetje „van wege het gemeentebestuur van Breda zal moeten onder houden worden, het, ter voorkoming van latere moeielijkhe- „den, wenschelijk voorkomt, dat bedoelde uitwateringssluis „en het bruggetje zoodanig worden ontworpen en uitgevoerd, „dat elk een zelfstandig geheel uitmaakt en, zoo noodig, het „eene zonder het ander kan worden vernieuwd „dat bij de gehouden bespreking met den heer dijkgraaf en „den waterbouwkundige is gebleken, dat het trekpad langs de „westzijde van de nieuwe riviervakken, na de voltooiing, in „eigendom aan de eigenaren van de aangrenzende perceele'n „zal worden overgedragen, doch het ons in dat geval wensche- „lijk voorkomt, dat, bij de overdracht, die perceelen worden „belast met de publiekrechterlijke erfdienstbaarheid van trek- „of jaagpad langs de rivier, ten behoeve van de gemeente „Breda en deze, als zoodanig, als mede-contractant optreedt." Bovenstaand antwoord werd zonder bedenking door U goed gekeurd.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1900 | | pagina 151