15T 2°. „dat de gemeente Breda niet het recht heeft als vast staande aan te nemen, da' hij gedurende het tijdsverloop tus- „schen 18 April en T Augustus minstens 90 dagen voor zijn „beroep in Breda is geweest, enz. enz. „Overwegende ten aanzien van het bezwaar, hiervoor onder „1° vermelddat een tweeledige aanslag in dezelfde gemeente „en over hetzelfde hela,stingjaar geenszins door de bepaling „van art. 245 der gemeentewet is uitgesloten, en dat niets be- „let, dat over het eene tijdvak van het jaar een aanslag wordt „geheven op grond van art. 245, alinea 1, N°. 2, 3 of 4 en een „tweede aanslag over een ander tijdvak van hetzelfde dienst baar op grond der bepaling, vermeld onder No. 1 van art. 245 „dat enkel door het feit van een verblijf of aanwezigheid in „de gemeente op, of gedurende meer dan 90 dagen, onder „omstandigheden als art. 245, alinea 1, N°. 2, 3 of 4 aanduidt, „de belastingplichtigheid voor 4/12 deel van den aanslag over „een vol jaar ontstaat, en dat reelamant's meening, als zou die „aanslag niet kunnen treffen hem, die in hetzelfde belasting- baar in dezelfde gemeente krachtens de bepaling van N°. 1 „van gezegd wetsartikel is aangeslagen, geen steun vindt in „de wet „dat het ook voor de belastingplichtigkeid niets ter zake af doet, of de vestiging van het hoofdverblijf buiten de gemeen- „te, waar men zijn ambt vervult, geschiedt uit noodzaak of „vrijwillig, daar toch de wet zoodanig onderscheid niet kent „Overwegende enz. „Gelet op de gemeentewet „Hebben besloten „reclanrant's bezwaren tegen den voorschreven aanslag in „den hoofdelijken omslag der gemeente Breda over 1899 on- „gegrond te verklaren."

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1900 | | pagina 174