77 „zaak op zichzel vo beschouwd worden en tweedens heeft „juist deze laatste stichting geleerd, dat de gemeente niet op „dien weg moet voortgaan. „Immers van de petroleumbergplaats wordt geen gebruik „gemaakt in evenredigheid van de stichtingskosten een ge- „volg van veranderde toestanden, waaraan de gemeente zich „niet ten tweeden male mag blootstellen. In beginsel aan ook „staat het vast, dat de handelaars zeiven moeten voorzien in „hetgeen ze voor liun bedrijf noodig hebben en het risico cLaar- „van moeten dragen. „O. i. is het stichten door de gemeente van de verlangde ge bouwen in geen enkel opzicht gewenscht, noch voor haar, „noch voor de belanghebbenden. „Immers iedere belanghebbende zal zijn eigen inzicht heb ben omtrent de inrichting der plaats voor het bewaren en be- „werken van lompen en beenderen. De eene zal ze willen ver kerken, waardoor hij meer ruimte noodig heeft. Een ander zal „ze enkel willen verzamelen, om ze zoo spoedig mogelijk van de „hand te doen. Weer anderen zullen de lompen en beenderen „langer willen bewaren naar gelang de marktprijzen daarvan „rijzende of dalende zijn, en eindelijk zal iedere belangheb bende eene afgesloten ruimte behoeven, zoowel voor de lom- „pen als voor de beenderen, waaruit zijne goederen niet ont vreemd kunnen worden. Het lijdt dan ook geen twijfel, of „uit het stichten door de gemeente van gebouwen zullen zoo „tallooze onaangenaamheden voortspruiten, dat daarvan het „einde niet te voorzien is. „Bovendien zal het oprichten van gebouwen door de belang hebbenden zeiven het meest voordeelig voor hen zijn. Zij „kunnen bouwen naar ieders behoefte, groot of klein, en zoo „weinig kostbaar als ze verlangen. De gemeente daarentegen „moet rekening houden met de eischen van ieder in 't bijzon her en heeft daardoor grootere kosten te maken. En het is in

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1900 | | pagina 94