88
deren hieromtrent geschokt waren, achtte spreker het nood
zakelijk, dat de burgerij zou weten, of hier goed en correct
was gehandeld en in het uitsluitend belang der gemeente.
Daarna stelde spreker cenige vragen, in het vertrouwen, dat
burgemeester en wethouders die vragen zoo uitvoerig mogelijk
zouden beantwoorden.
Ter beantwoording dier vragen, legden wij, ook namens de
commissie van bijstand in het beheer der gasfabriek en wa
terleiding, in uwe vergadering van den 4. Mei 1901 een rap
port over van den directeur der gasfabriek, doch dit rapport
kon noch den interpellant noch verschillende andere leden
bevredigen, waarvan het gevolg was dat besloten werd, het
onderzoek in deze zaak op te dragen aan eene commissie van
deskundigen.
Deze commissie, bestaande uit de heeren dr. H. F. Kuijper,
dr. J. Neurdenburg en H. B. ,T. van Rijn, de eerste inspecteur
van den arbeid, de tweede directeur der gasfabriek te Utrecht
en de derde burgemeester van Venlo, bracht in uwe verga
dering van den 26. October 1901 verslag uit van haar onder
zoek, welk verslag in extenso is opgenomen in de notulen
dier vergadering.
Besloten werd bedoeld verslag te doen drukken en aan de
pers mede te deelen
Nadien werd in uwe vergadering van den 30. November
1901 door den heer mr. W. IngenHousz de volgende motie
voorgesteld
,,De raad,
„Gezien het rapport van de commissie door den raad benoemd
„tot toelichting van de door het raadslid mr. W. IngenHousz ge
stelde vragen betreffende de jongste aanbesteding van steenkolen
„ten behoeve der gemeente-gasfabriek alhier
„Overtuigd van de toewijding van burgemeester en wethouders
„en de commissie van hijstand, en de goede trouw van den direc-