115 wijziging a_ bij het vaststellen der tegemoetkoming in de huishuur verordening onderwijzers- ten behoeve van gehuwde onderwijzers, krachtens de laatste wijziging der wet op het lager onderwijs, reke ning te houden met den gemiddelden huurprijs eener eenvoudige burgerwoning in deze gemeente, en b. de bestaande verordening, regelende de jaarwedden van het onderwijzend personeelzoodanig te wijzigen, dat alle dienstjaren, zoowel buiten als in de gemeente, bij het vaststellen der verhoogingen in rekening worden gebracht. Overeenkomstig het voorstel des voorzitters werd besloten, dit adres te verzenden aan burgemeester en wethouders en de commissie van toezicht op het lager onderwijs, ter fine van rapport. Dit rapport werd aan U overgelegd in uwe zitting van den 16. November 1901 en behelsde o. a. het volgende „Blijkens het hierbijgevoegd schrijven van de commissie van „toezicht op het lager onderwijs, komt het deze billijk voor, de „vergoeding (beter tegemoetkoming) voor huishuur te brengen op honderd gulden per jaar, terwijl het haar, ten aanzien van het „tweede punt, wenschelijk voorkomt, alvorens advies te geven, de „toekomstige wijziging der verordening af te wachten. „Omtrent voorbedoeld tweede punt deelen wij het gevoelen der „commissie. Niet alzoo omtrent het eerste punt. „De wet van 24 Juni 1901 bepaalt, dat elk der mannelijke onder* „wijzers, die het hoofd der school bijstaan, indien hij gehuwd is „en den leeftijd van 28 jaren bereikt heeft, eene tegemoetkoming „in de huishuur geniet van ten minste vijftig gulden. „Ware deze bepaling bekend geweest, toen bij uw besluit van den „17. November 1900 de jaarwedden der onderwijzers en onderwij zeressen opnieuw geregeld zijn, dan zoude daarmede bij die rege ling rekening zijn gehouden. Thans zijn daaronder de kosten van „huishuur voor gehuwde onderwijzers stilzwijgend begrepen. „De wet echter verplicht de gemeentè boven de thans bestaande 8

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1901 | | pagina 135