116 „jaarwedden eene tegemoetkoming te doen in de huishuur van ten „minste vijftig gulden, en nu kunnen wij geen termen vinden meer „toe te kennen dan de wet als minimum bepaalt. „In verband alzoo met de pas herziene en verhoogde jaarwed- „den der onderwijzers en onderwijzeressen, hebben wij de eer U „in overweging te geven, te besluiten, dat de in de wet bedoelde „onderwijzers zullen genieten eene tegemoetkoming in de huis- „huur ten bedrage van vijftig gulden per jaar, met dien verstande, „dat onder die onderwijzers ook zullen begrepen zijn weduwnaars, „met kind of kinderen beneden den twintigjarigen leeftijd." Omtrent dit onderwerp ontsponnen zich vrij uitgebreide beraadslagingen. De heer Sassen geloofde niet, dat het minimum bij de wet was vastgesteld met het oog op gemeenten als Breda. Bovendien mocht niet uit het oog worden verloren, dat de rijkssubsidie bij dezelfde wet was verhoogd- Spreker wenschte de tegemoetkoming te zien vastgesteld op honderd gulden per jaar. Nadat de voorzitter eene vraag van den heer IngenHousz had beantwoord, betoogde de heer Jacoby, dat de maatschap pelijke positie van de klasse-onderwijzers niet veel verschilt van de hoofden en dat zij in kennis en bevoegdheid dikwijls met hen gelijk staan. Daarop werd het voorstel van den heer Sassen in stemming gebracht, doch verworpen met 10 tegen 9 stemmen. De heer Teychiné heropende alsnu de beraadslagingen met het voorstel, om de tegemoetkoming voor huishuur te bepalen op f 75, Het kwam spreker niet aannemelijk voor, dat, zooals burgemeester en wethouders in hun prae-advies deden blijken, bij de regeling der jaarwedden, met de latere wette lijke bepalingen omtrent de huishuur was rekening gehouden. Dit was wel niet absoluut geschied verklaarde de heer Rombouts maar toch was indirect rekening gehouden met het feit, dat een onderwijzer, op zekeren leeftijd in het huwe lijk tredende, een behoorlijk salaris zou genieten.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1901 | | pagina 136