120
26 OCTOBER 1901.
XLMI. De commissie uit het departement Breda" der maatschappij
Aanvrage om 1 r
subsidie door tot nut van 't algemeen, tot het verstrekken van warm
kindervoeding', voedsel aan behoeftige schoolkinderen, deed uwe vergadering
kennen, dat zij sedert het jaar 1886 door het verstrekken
van voedsel aan behoeftige schoolkinderen zich ten doel stelt
bevordering van schoolbezoek en sedert dien tijd eiken winter
ongeveer van begin December tot einde Maart rechtstreeks
aan kinderen van alle gezindten, welke de kostelooze scholen
in deze gemeente bezoeken, in den regel driemaal per week
een warm maal heeft verschaftdat hierdoor op zeer onvol
komen wijze in de behoefte wordt voorzien, doch dat hare
financiën het doen van grootere uitgaven niet gedoogen; ten
slotte verzoekende, met verwijzing naar art. 35 der leer
plichtwet, door het verleenen eener subsidie, haar in staat te
stellen hare taak op eenigszins ruimere wijze op te vatten.
Nadat deze zaak aan de orde was gesteld, wees de heer
Reigersman in eene uitvoerige rede erop, dat het de taak
der ouders is, hunne kinderen te verzorgen en in de aller
eerste plaats te voeden, en dat wanneer men niet in staat
is een huishouden te kunnen onderhouden, men daarmede
ook niet moet beginnen.
Dit laatste gaf den heer Heijlaerts aanleiding tot de opmer
king dat bijzondere omstandigheden bij de mingegoeden zoo
menigmaal leiden tot een huwelijk; herinnerende, ten aanzien
der vruchten van het onderwijs, aan een Fransch spreekwoord
dat zegt ventre affamé n'a pas d'oreille".
Met deze zienswijze vereenigde zich de heer Jacoby, die
verder betoogde, dat alle gezindten er voor zijn, arme kinderen
te voeden, wat gebleken was bij de behandeling van art. 35
der leerplichtwet in de tweede kamer, toen dr. Schaepman
voorstelde het verstrekken van voedsel van gemeentewege
ook ten goede te doen komen aan kinderen, die de bijzondere
school bezoeken.