158
„Wel het allerminst is door ons, zooals door U onder 11° 3 beweerd
„wordt, gehandeld in strijd met artikel 5 der drankwet.
„Immers het verzoekschrift, zoodra het was ingekomen, is ter
„openbare kennis gebracht en daarop is binnen eene maand schrif
telijk beschikt, juist zooals de wet voorschrijft. Geene enkele be-
„lemmering legt de wet daarbij in den weg.
„Dat de handelingen elkander snel hebben opgevolgd, waarvan
„de oorzaak gelegen is in de indertijd in uitzicht gestelde doch
„eerst op het uiterste oogenblik tot s*and gekomen wetswijziging,
„doet die handelingen niet zijn onwettig.
„Wij kunnen dan óók niet inzien, dat door ons op zonderlinge
„wijze in deze zaak zou zijn gehandeld, veelmin dat wij ons aan
„wetsschennis hebben schuldig gemaakt, zoodat wij ons genood
zaakt gevoelen ons bestreden besluit te handhaven.
„Het eenige wettige middel, om de vergunning in te trekken,
„bestaat in de'toepassing, niet van art. 9, eerste lid, zooals door U
„wordt in overweging gegeven, maar van art. 9, tweede lid der
„drankwet, wanneer daartoe termen blijken aanwezig te zijn.
„Overeenkomstig uw verzoek, hebben wij de eer het bijgaand
„besluit, thans mede door den burgemeester onderteekend, aan U
„te doen terugkeeren."
Op grond van herhaaldelijk door den minister van binnenland-
sche zaken gevraagde inlichtingen, bestaat het vermoeden, dat
gedeputeerde staten ons besluit ter vernietiging hebben voorgedra
gen. Wat hiervan zij einde December 1901 was door ons niets
naders van deze zaak vernomen.
Vergunning met machtiging.
Met machtiging van de gedeputeerde staten dezer provincie, bij
hun besluit van den 14. November 1901, G, no. 63, is door ons aan
E. Meij eraan, weduwe van F. L. Broekmans, vergunning verleend
tot verkoop van sterken drank in het klein in de beneden- en boven
zalen van het Hof van Holland, Beigerstraat, no. 24, en zulks met
ingang van Mei 1902, tot welken tijd de aan nu wijlen F. L. Broek
mans verleende vergunning van kracht was.