"VERSLAG van de commissie tot wering van
schoolverzuim in de gemeente Breda,
over het jaar 1901.
312
Overeenkomstig het bepaalde bij art. 9 van het koninklijk besluit
van 16 November 1900 (Staatsblad n°. 200) hebben wij de eer Uwen
raad hierbij aan te bieden het verslag van de werkzaamheden onzer
commissie over het jaar 1901.
Benoemd bij raadsbesluit van 23 Februari 1901, aanvaardde de
commissie hare taak op 6 Maart d. a. v., na vooraf door den edel-
achtbaren heer burgemeester dezer gemeente te zijn geïnstalleerd.
De commissie was toen samengesteld uit de heeren R. van Eek,
J. K. de Bie, J. P. A. J. Rosu, J. Seegelaar en A. J. van Son.
Met het oog op de onvoltalligheid der commissie werd goedge
vonden, dat de functie van voorzitter voorloopiy zou worden waar
genomen door den heer R. van Eek en die van secretaris door den
heer A. J. van Son, en zulks in afwachting, totdat in de nog onver
vulde plaatsen door den gemeenteraad zou zijn voorzien.
Inmiddels overleed op den 25. Maart 1901, geheel onverwacht, de
tijdelijke voorzitter onzer commissie, de heer R. van Eek, waarop
de waarneming dier functie werd opgedragen aan den heer J. K.
de Bie.
Nadat bij raadsbesluit van 23 Maart en 20 April 1901 de commis
sie was aangevuld door de benoeming van de heeren A. F. Smits,
C. L. Drossaers en C. J. van Gooi, werd in onze vergadering van
22 Mei 1901 overgegaan tot de definitieve benoeming van een voor
zitter en een secretaris en werden als zoodanig respectievelijk be
noemd de heeren J. K. de Bie en A. J. van Son.
Het afsterven van den heer Van Eek, in wien de commissie een
uitstekend voorzitter had meenen te vinden, werd met leedwezen
vernomen. De commissie betuigde hare deelneming in dit afsterven
aan de nagelaten familiebetrekkingen door het zenden van een
brief van rouwbeklag.
Met niet minder leedgevoel nam de commissie kennis van het
verscheiden van den hoogwelgeboren heer mr. W. J. G. baron *an