316 aan waarschuwingen van overheidswege en zoolang van zijne goed- koope werkkracht profiteert, totdat hieraan een einde wordt ge maakt door een rechterlijk vonnis, dat niet den werkgever treft, maar wel de ouders, die reeds te vroeg de flnanciëele vruchten heb ben willen plukken van den arbeid van hun kind, en zich later weer genoodzaakt zullen zien, dat kind opnieuw op de schoolbanken te doen plaats nemen. Een enkel geval van zeer bijzonderen aard, dat in het afgeloopen jaar onze bemoeiingen vorderde, wenschen wij hierbij eenigszins uitvoerig mede te deelen. Het betrof een gezin, bestaande uit man, vrouw en 4 kinderen, respectievelijk oud 11, 9, 6, en 3 jaar. Die kinderen werden totaal verwaarloosd en de beide oudsten, die in den leerplichtigen leeftijd vielen, bezochten de school of ver zuimden die, geheel naar eigen goeddunken. De man was, door den aard zijner werkzaamheden, van den vroe gen morgen tot den laten avond, en soms ook heele nachten afwe zig. De vrouw, die reeds vroeger in een krankzinnigengesticht was verpleegd geweest, was zooals ons uit goede bron werd medege deeld - - zelfs in de meest normale omstandigheden niet in staat hare huishouding te regelen en de kinderen behoorlijk te reinigen en te verzorgen, zoodat deze geheel aan hun lot werden overgela ten. Het spreekt vanzelf, dat in dit geval ingrijpende maatregelen noodzakelijk waren, om het schoolverzuim der beide oudste kinde ren te kunnen tegengaan. Vermaningen aan den vader, die zich overigens volstrekt niet on willig toonde, hielpen niets en konden ook niet helpen, zoolang de moeder het toezicht over de kinderen behield. Medewerking van de zijde van armbesturen kon evenmin worden verwacht, want behoeftig was het gezin niet. De man verdiende een flink weekloon en kon derhalve ruimschoots in het onderhoud van zijn gezin voorzien. Tijdens de behandeling dezer aangelegenheid werd evenwel de vrouw andermaal krankzinnig en was hare overbrenging naar een gesticht opnieuw noodzakelijk geworden,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1901 | | pagina 336