VERSLAG van de commissie voor de
ambachtsschool te Breda over 1901.
397
De toestand der ambachtsschool in 1901 wordt omschreven in het
volgend
Ingevolge art. 7 der verordening van de ambachtsschool te Breda,
opgericht bij testamentaire beschikking van wijlen dr. L. F. W.
van Cooth, vervullen wij bij deze wederom de zeer aangename taak,
U het verslag aan te bieden over hetgeen in het afgeloopen jaar
voorviel en der vermelding waard is. Het is het 16e sedert de op
richting der school en grepen er in het afgeloopen jaar, behoudens
eene enkele uitzondering, geene bijzondere gebeurtenissen plaats,
terwijl alles een kalm verloop had. Toch zal het U opvallen, dat zeer
vele lichtpunten den goeden gang van het onderwijs aantoonen en
dat uwe commissie er naar streeft de aan hare zorgen toevertrouw
de inrichting, eene eerste plaats in de rij liarer zusterscholen te doen
blijven innemen.
Van de commissie.
Hoewel noode, moeten wij ons jaarverslag wederom aanvangen,
met de treurige herinnering op te wekken aan een man, die, wij
zouden haast zeggen, meer dan iemand onzer, ten nauwste met de
geschiedenis der ambachtsschool is verbonden geweest, en wiens
naam, als ontwerper onzer gebouwen, als het ware in éénen adem,
met dien van den stichter zal genoemd worden en die vele jaren
als secretaris uwer commissie, veel, zeer veel heeft bijgedragen,
om onze taak van uitvoerders van den uitersten wil van dr. Van
Cooth te vergemakkelijken. De verdiensten van den heer G. Lamers
herdenkende, brengen wij dan ook met een dankbaar hart hulde
aan zijne nagedachtenis en hopen wij, dat hém, die gewerkt heeft
zoolang het das: was, hierboven reeds het loon zij geschonken voor
een zoo wél besteed leven.
Zijne assclie ruste in vrede.