496
Van de bij ons besluit van 29 October 1900 geweigerde vergunning'
aan G. Haagh, tot oprichting van eene fabriek ter vervaardiging
van asphaltpapier in liet perceel aan den Nijverheidssingel, ka
dastraal bekend sectie A no. 4860, was deze in hooger beroep gegaan.
Het gevolg daarvan was dat ons voormeld besluit, bij koninklijk
besluit van den 26. April 1901, no. 36, werd vernietiqd, op grond van
het volgende
„dat krachtens art. 5 der Hinderwet bij het verzoek om vergun-
„ning aan burgemeester en wethouders behooren te worden over
gelegd onder andere
lo. „eene nauwkeurige beschrijving, in dubbel, van de plaats
„waar de inrichting zal worden gesteld, eene opgave van
..hetgeen in de inrichting zal worden verricht, vervaardigd
„of verzameld, benevens van de beweegkracht, die daarbij
„wordt aangewend
2o. „eene plattegrondteekening in dubbel, op eene schaal van
„minstens een op twee honderd vijftig, aanduidende de uit
een inwendige samenstelling der inrichting en toebehooren
„dat burgemeester en wethouders bij het nemen van eene be
schikking op zoodanig verzoek zich behooren te houden aan de
„stukken, zooals die bij dat verzoek zijn overgelegd en krachtens
„art. 6, 2e lid der wet, op de secretarie ter visie zijn gelegd
„dat in casu echter appellant, nadat de zitting, in art. 7 der Hin
derwet bedoeld, was gehouden, aan de gemeente-ambtenaren, in
„wier handen door burgemeester en wethouders het adres, waarbij
„de vergunning was gevraagd, gesteld was, eene andere beschrij
ving en plattegrondteekening, dan de bij dat verzoekschrift ge
voegde heeft ingediend welke gemeente-ambtenaren die andere
„beschrijving en plattegrondteekening in drievoud aan burgemees
ter en wethouders hebben overgelegd, vóór dat door deze het be
streden besluit is genomen
De bedoeling daarvan was adressant'» aanvrage intact te laten, doch deze heter
toe te lichten.