60 C. Artikel 3, letter c, van het tegenwoordig heffingsbesluit te lezen als volgt: de uiterlijke staat, dien de belastingschuldigen voeren, voor zoover het inkomen niet geheel naar de verschillende grond slagen kan worden berekend. Als kenteekenen van den uiterlijken staat worden aange nomen enz. (Zie art. 1 der wet van 21 September 1900, waarbij de woorden „of naar de vertering" zijn vervallen.) D. Artikel 4 te wijzigen als boven is omschreven. E. De verordening op de invordering van den hoofdelijken omslag te wijzigen naar de wijzigingen, welke in het heffings besluit zullen plaats hebben, en in die verordening tevens te bepalendat burgemeester en wethouders de bevoegdheid hebben, hetzij in het beschrijvingsbiijet, hetzij in een anderen vorm, alle zulke vragen aan den belastingschuldige te stellen, als tot meerdere inlichting omtrent den te doenen aanslag kunnen strekken." De behandeling der zaak werd toen aangehouden, evenals in de vergadering van den 20. April 1901. Zy kwam opnieuw aan de orde in uwe zitting van 4 Mei 1901. De heer Roinbouts verklaarde, dat hij in 't algemeen een voorstander was van aftrek van het onzuiver inkomen, doch dat, bij nadere beschouwing, het hem niet wenschelijk voor kwam daarop bij deze heffing in te gaan, omdat men, bij consequente doorvoering, niet zou weten, waar men moest eindigen. Het gevolg van al die aftrekken betoogde spreker verder zou zijn verhooging van het percentage, hetgeen strekt ten nadeele van hen, die niets af te trekken hebben, terwijl de belastingschuldige, die wel aftrek heeft, er financieel niet door gebaat wordt. Gaf de heer Rombouts in deze beschouwingen het gevoelen terug van burgemeester en wethouders, niet alle leden waren dat gevoelen toegedaan.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1901 | | pagina 80