12-2
De luitkeering van het rijk, krachtens de wet van 24 Mei 1897
(Staatsblad n<>. 156) koant Breda niet ten goede.
De gemeente Breda is in de tabel, gevoegd bij de wet van 16
April 1896 (Staatsblad n<>. 72) gerangschikt in de zesde klasse en
het voor iederen inwoner uit te keeren bedrag is 2,03|, waardoor
niet bereikt wordt het 4/5 van de belasting op het personeel, dat
dan ook in 1902 weder ontvangen is.
De gemeente-begrooting, dienst 1902, werd vastgesteld in ont
vangsten en uitgaven op een bedrag van 617 664,681 en goedge
keurd bij besluit van de gedeputeerde staten van Noord-Brabant
van den 24. December 1901, G, n». 136.
Opcenten werden geheven
a. 40 op de hoofdsom der belasting op de gebouwde eigen
dommen.
b. 10 op de hoofdsom der belasting op de ongebouwde eigen
dommen.
c. 50 op de hoofdsom der personeele belasting.
De in het openbaar verpachte staanplaatsen ter gelegenheid
der voor- en najaarskermis, brachten respectievelijk op f2033,46
en f 3292,90, tegen ƒ2197,81 en ƒ3463,74 in 1901. Hierbij dient opge
merkt, dat bij de laatste verpachting 1902 slechts ééne plaats ge
wild werd voor stooimcatroussel, zoodat de andere plaats tegen
het gewoon staangeld bezet werd. Die ééne plaats echter bracht
op 1400,dat is zoo veel als de beide plaatsen te zamen, waar
toe wij de noodige maatregelen genomen hadden.