161 „Evenals in vorige jaren ook wel geschiedde, wendde de gou verneur zich daarop tot mr. M. van Dam alhier, die zitting „hee/ft in het Heemraadschap van Marjk en Dintel, mat het „verzoek naar de sluismeesters van Dinteloord en van de Roode „vaart bericht te zenden, dat geen verdere aflating van de rivier „moet plaats hebben en integendeel inlating van water op de „Mark en daarmede verhooging van het waterpeil te Breda „noodig was. „De heer mr. van Dam heeft aan dit verzoek voldaan, zoodat „de waterstand, die op 2 Juni j.l. 0,17 M. A. P. en op 3 Juni ,,d. a. v. 0,07 M. A. P. was, weldra weird verhoogd op 16 Juni „was de waterstand echter weder tot 0,2 M. A. P. gedaald. „De gouverneur vestigt voorts de aandacht op de omstandig heid, dat de Kasteelgracht de tuinen van de ziekeninrichting „der koninklijke militaire academie en van het militair hospitaal „van elkander scheidt en dat de stank dus nadeelig moet zijn „voor de lijders. Hij stelt in het licht, dat het ook in het belang „van de gemeente Breda moet geacht worden, als de waterstand „niet ver beneden de normale hoogte daalten spreekt den „wensch uit, dat van regeeringswege maatregelen worden getrof- „fen, om met het oog op de hygiënische toestanden verbetering te „brengen in de regeling van den waterstand te Breda. „De minister van oorlog droeg mij bij zijne aanschrijving van „27 Juni j.l., Ve afd., no. 87, op, voor zooveel noodig in oveirleg ook „met U, ter zake een onderzoek in te stellen, den uitslag van „dat onderzoek te rapporteeren en daarbij de noodige voorstellen „te doen. „Ik verzoek UEdelAcbtbaren beleefdelijk mij wel te willen „mededeelen, op welke wijze naar uwe meening ter zake verbe tering zou te verkrijgen zijn." Niet bij machte zijnde zeiven te handelen, besloten wij de tus- schenkomst in deze in te roepen van heeren gedeputeerde staten dezer provincie, aan welk college wij het volgend schrijven richtten „Reeds tal van jaren en van verschillende zijden werden alhier 11

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1902 | | pagina 174