VEH SLAG van de commissie voor de
ambachtsschool te Ereda over 1902.
374
De toestand vain, de ambachtsschool in 1902 wordt omschreven
in het volgend
Aan den raad der gemeente Breda.
Op ons rust, ingevolge art. 7 der verordening van de ambachts
school te Breda, opgericht bij testamentaire beschikking van wij
len dr. L. F. W. van Cooth, de zeer aangename taalk, U het ver
slag aan te bieden over hetgeen in het afgeloopen jaar heeft
plaats gehad.
Reeds is dit de 17e maal, dat wij aan die, op ons rustende ver
plichting mogen voldoen en is ook het afgeloopen jaar evenals
zijn voorganger, niet rijk aan belangrijke gebeurtenissen ge
weest. In het algemeen genomen mogen wij over den gang der
werkzaamheden tevreden zijn en wijzen verschillende lichtpunten
op don goeden ganig van ons onderwijs.
Van de commissie.
Moesten wij tot ons groot leedwezen, onze beide vorige ver
slagen aanvangen met een woord van hulde te wijden aan de
nagedachtenis van hen, die door den dood aan onze commissie
ontvielen, geluklkig, mogen wij zeggen, bleven wij dit jaar voor
elkander en voor onze school gespaard en zouden wij als naar
gewoonte hebben kunnen volstaan met de eenvoudige mededee-
ling, dat een onzer, die aan de beurt van aftreding was, zijn man
daat door uwen raad zag hernieuwd, ware het niet, dat de heer
P. J. van Aalst, bij raadsbesluit van 11 October, op zijn verzoek
eervol ontslag verkreeg, als lid uwer commissie.
Wij hadden het genoegen, ten gevolge der hierdoor ontstane
vacature, aan uwen raad een dubbeltal aan te bieden, bestaande
uit de hoeren F. W. Loijens en A. W. Cantrijn, beiden mr. meu
belmaker alhier, uit welk tweetal uw raad, in zijne zitting van
15 November, eerstgenoemden tot lid in onze commissie be
noemde.