Voorts verklaarde de maatschappij, desgeëischt, zich bereid, eene jaarlijksche retributie te betalen voor het gebruik maken van den gemeentegrond. Te dier zake dienden wij U, overeenkomstig uw verlangen, van prae-advies, en wel in uwe zitting van den 17. Mei 1902. Wij schreven U o.a. het volgende „Het zal U uit het adres van den heer directeur der Ginneken- „sche tramweg-maatschappij blijken, dat punt 1 verbonden is „aan punt 2, en beide berusten op het motief, dat meer kapitaal „geëischt wordt voor uitbreiding en nieuwe tramrails dan de „maatschappij beschikbaar heeft en zij dit alleen zal kunnen „krijgen door haar bestaan voor langeren tijd te verzekeren dan „de tegenwoordige concessie aangeeft. „Het is om die reden dat wij vooreerst uitsluitend overwogen „hebben, of het wensclhelijk is de concessie tot in zoo verre toe komst te verlengen als verlangd wordt. Daaromtrent huldigen „wij nog steeds de denkbeelden, neergelegd in ons prae-advies, „behandeld in uwe vergadering van den 3. Februari 1900. Het „gold toen de ooncessie-aanvrage-De Bruijne. „Wij schreven in dat prae-advies het volgende „De concessie aan de Ginnekensche tramweg-maatschappij „is voor een tijdvak van 30 jaren, bij raadsbesluit van den 15. December 1883, verleend. „Nu schijnt er voor de stadstrammen en voor groote trajec- ten bij de autoriteiten een streven te bestaan de loopende con- cessiën met de nieuw te verleenen concessiën op éénzelfde „tijdstip te doen eindigen, als voorbereiding tot meer groote „maatschappijen, die uit den aard der zaak gedeelten van lij- „nen kunnen aanleggen, welke voor het algemeen van groot „nut kunnen worden geacht, doch waarvan de rentabiliteit „twijfelachtig is. „Voor het geval derhalve uwe vergadering de gevraagde con- cessie aan den heer De Bruijne zoude willen verleenen, zoude „het wellicht aanbeveling verdienen ook die te doen eindigen einde December 1913. en ie meer komt ons dit gewenscht voor, „d,omdat de tramsporen gedeeltelijk gemeenschappelijk gebruikt

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1902 | | pagina 65