63
Eerstgenoemd voorstel werd met 12 tegen 3 stemmen verworpen
en het laatstgenoemd met 11 tegen 9 stemmen aangenomen.
Aan de beraadslagingen hadden met den voorzitter deelgeno
men de heeren jhr. Reigersman, Teychiné, Rombouts, Scheltus,
Heijlaerts, Jacoby, mr. IxigenHousz, Vissers, Van Mierlo, Lijds-
man, mr. Bloemarts en Sassen.
Naar aanleiding van uw voormeld besluit, kwam in uwe ver
gadering van den 15. November 1902 een nader schrijven van de
commissie van bestuur van het pensioenfonds ter tafel, in welk
schrijven op daarbij aangevoerde gronden werd voorgesteld
1°. het door die commissie den 26. October 1901 ingediend voor
stel als niet ingekomen te willen beschouwen
2°. te rekenen van 1 Januari 1902 de afloopende kortingen van
123% 'sjaars bij eerste aanstelling, in plaats van gedurende
TIEN jaren, gedurende VIJF jaren te heffen en bij verhoo
ging van wedde de afloopende korting ad 25'sjaars, in
plaats van gedurende VIER jaren, gedurende TWEE jaren
te heffen.
En in verband hiermede de pensioenverordening te wij
zigen als volgt
in sub 2 van art. 2i het woord „tien" te vervangen door
het woord „vijf".
in sub 3 van hetzelfde artikel het woord „vier" te vervangen
door het woord „twee".
3°. aan het slot van art. 27 de volgende alinea toe te voegen
Ook kan, indien tot eene vermindering van pensioensbij
dragen wordt overgegaan, teruggaaf van gestorte kortingen
verleend worden;
4o. na die wijziging van laatstgenoemd artikel te bepalen, dat
aan de ambtenaren, die in functie zijn op den dag van hei
besluit, waarop dit voorstel door den raad wordt goedge
keurd, na den 1. Januari 1903 zal worden teruggegeven,
wat door hen aan afloopende kortingen meer is gestort dan
50% van datgene, waartoe zij volgens de regelen der veror
dening, waarnaar de kortingenzijn geheven, verplicht
waren.