67
dering van den 19. April 1902 kwam een adres ter tafel van drie
belanghebbenden, die verzochten de verordening in dien zin te
wijzigen, dat bij de berekening hunner jaarwedden alsnog de
eerste drie dienstjaren zouden worden in rekening gebracht.
Ons prae-advies, in overeenstemming met het ter zake inge
wonnen bericht van de commissie van toezicht op het lager onder
wijs, was, het verzoek van adressanten in te willigen, en dien
overeenkomstig werd door IJ besloten. (Zie notulen van 14 Juni
1902, blz. 152).
In uwe reeds genoemde vergadering van 19 April 1902 werd
mede gelezen een adres van onderwijzeressen aan de tusschen-
scholen en de iScliolen voor kosteloos lager onderwijs in deze
gemeente, daarbij verzoekende haar voor het geven van onderwijs
in de vrouwelijke handwerken buiten de gewone schooluren eene
afzonderlijke belooning toe te kennen.
Met de commissie van toezicht op het lager onderwijs waren
wij van oordeel, dat het billijk was aan het verzoek van adres
santen gevolg te geven en gaven U dientengevolge in overweging
(Zie notulen van 14 Juni 1902, blz. 146), aan ieder der onderwijzeres
sen eene verhooging toe te kennen van f 50,voor liet geven van
onderwijs in de handwerken op hare eigen school.
Het was vooral het cijfer der belooning dat tot uitvoerige be
raadslagingen, waaraan deelnamen de heeren Teychiné, Bloem-
arts, Staal, Rombouts, Jacoby, Scheltus, Heijlaerts, IngenHousz,
Sassen en de voorzitter, aanleiding gaf, en welk cijfer door den
heer Teychiné werd voorgesteld te bepalen op f100,of f 25,-—
per wekelijksch lesuur, in dien zin, dat de belooning van de da
mes Loggers en Van Kerkoerle, thans, krachtens vroegere veror
deningen, respectievelijk f75,- en f90,genietende voor het
geven van onderwijs in de vrouwelijke handwerken aan de eerste
openbare school, mede zoude verhoogd worden tot f 100,—. Dit
voorstel, na ernstige bestrijding ontmoet te hebben, werd aange
nomen met 16 tegen 4 stemmen.