70 over eenige beraadslaging, waaraan deelnamen de heeren jhr. mr. Reigersman, mr. Rloemarts, Teychiné, Slechtrieim en de voorzitter. De voorlaatste spreker gaf daarbij de wenschelijkheid te kennen, in de voorwaarden de bepaling op te nemen, dat de te bouwen woningen geen mindere gevelhoogte zouden mogen heb ben dan 8 M. Ten slotte werd, zonder hoofdelijke stemming, besloten over eenkomstig ons prae-advies, onder bijvoeging der voorwaarde, door den lieer Slechtriem in overweging gegeven. In uwe vergadering van den 22. Februari 1902 kwam echter een schrijven ter tafel van den -minister van justitie, waarbij deze mededeelde, dat van het gedane aanbod tot ruiling van grond, in verband met het bouwen van woningen voor gevangenbewaar ders, geen gebruik zou worden gemaakt. 22 FEBRUARI 1902. Het ter zijde genoemde adres werd door U in onze handen Adres, om 111 eigendom te gesteld om prae-advies, dat U werd aangeboden in uwe vergade- Vstrkoolggrond0ring van den 15. Maart 1902. van de alge- schreven U het volgende meene begraaf- J plaats der ge- Bij besluit van den 22. Februari 1902 werd door U om prae- êen"e^Uraëïl advies i-n onze handen gesteld een adres van het comité tot hét tiache begraaf- aanfcoopen van eene Israëlietische begraafplaats te Breda, ver- plaats. zoekende daartoe in eigendom te willen afstaan een strook der Bredasche algemeen e begraafplaats ter grootte van 14 a 15 meter over de geheele breedte dier begraafplaats, onder die voor waarden en bepalingen als de raad zal vaststellen. De algemeene begraafplaats der gemeente Breda beslaat eene oppervlakte van 40 aren, terwijl, volgens art. 17 der begraafwet, elke algemeene begraafplaats eene uitgestrektheid moet hebben van minstens tienmaal de oppervlakte benoodigd voor het ver moedelijk getal der aldaar jaarlijks te begraven lijken. Meer bijzonder echter wenschen wij uwe aandacht te vestigen op artikel 19 der begraafwet, luidende

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1902 | | pagina 83