104 „de besturende machten der gemeenschap, zooals art. 101 der „gemeentewet uitdrukkelijk leert; „dat hij dientengevolge geene zelf-instrumenteerende macht „bezit, evenals b.v. een notaris, die dan ook de kosten van zijn „repertoire kan verhalen op zijne lastgevers; „dat wanneer de secretaris zelf de zegelkosten van het gemeen de-repertoire zou moeten dragen, de vraag overweging schijnt „te verdienen, of hij dit stuk niet als zijn eigendom zou kunnen „beschouwen en onttrekken aan het gemeente-archief, waarin „het thuis behoort; „dat, zoo er nog meeningsverschil over het onderwerpelijke „geval zou bestaan, de schaal naar het bescheiden gevoelen „van het verzoekend bestuur toch in elk geval zou moeten „overslaan naar den kant, waar de billijkheid te vinden is; „dat bovendien de beide op administratief gebied gezag lieb- bende weekbladen, n.l. de Gemeentestem, blijkens haar nummer „2507, jaargang 1899, en het Weekblad voor de Burgerlijke Ad- „ministratie, blijkens het hoofdartikel in haar nommer 2149, „jaargang 1890, eveneens de meening zijn toegedaan, dat de ze- belkosten van het repertoire niet moeten drukken op den secre taris." Op alle deze gronden werd aan H. M. eerbiedig verzocht, met vernietiging van het hiervoor aangehaald besluit van de gedepu teerde staten van Noord-Brabant, ons alsnog te ontlasten van het bovengemeld bedrag van f 7.75 en dez,e uitgaaf in de reken ng der gemeente Breda over het dienstjaar 1902 op te nemen. De volgende staat behelst een gedetailleerd overzicht van de ontvangsten en uitgaven over 1902.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1903 | | pagina 126