282 lijk werd voorzien. De herziene militiewet van 1901 kwam hierin echter tegemoet, door de toekenning van een maximum van f 20.na rato van 30 dagen dienst, aan die personen of gezin nen, welke daarvoor in aanmerking kwamen. Tot dezen behoor den ook zij, die voor herhalingsoefeningen waren opgeroepen. Bij adres aan de hooge regeering gericht, moest door belang hebbenden de aanvrage om eene geldelijke uitkeering uit 's rijks kas geschieden. Alvorens de minister van oorlog hierop beschikking nam, wer den de adressen door tusschenkomst van den heer commissaris der Koningin aan het gemeentebestuur om bericht en advies ge zonden, hetwelk de toestand van het geheele gezin, wat leeftijd, beroep en verdienste van ieder betreft, moest nagaan Dit om slachtig werk, over een tachtig adresisen uit te brengen, vereisch- te veel tijd en verschafte heel wat werk. Vóór de invoeiing dier wetsbepalingen was van eene geldelijke rijks-bijdrage geen sprake. De wettelijke bepaling in deze heeft veel goeds verricht en in menig gezin een geruststellenden geest verwekt, bij afwezigheid van den kostwinner of van hem, die door zijne bijdrage daaraan medewerkte. Landweer. Wet van 24 Juni 1901, Stbl. no. 160, tot regeling van de Land weer en de opheffing van de schutterijenin werking getreden 1 April 1903. Met 1 Augustus 1903 zijn de miliciens van de niet-bereden wa pens, die geen plaatsvervangers of numnierverwisselaars waren, behoorende tot de lichting van 1895, dus die 8 jaren hadden ge diend, tot de landweer overgegaan en zijn hunne nieuwe zak boekjes op dien datum uitgegeven. Voor deze gemeente behoorden daartoe 21 personen, die alhier woonachtig zijn en in het daartoe bestemde register van verlof gangers werden ingeschreven. Deze lichting vervangt die, welke anders door de schutterij zou worden ingedeeld en wel zij, die in 1878 zijn geboren en nu van allen dienst ontheven zijn.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1903 | | pagina 304