340 voor de hoogere burgerschool te Hoorn en slaagde. Zonder examen werden drie leerlingen toegelaten tot de klasse, waarin zij na de vacantie op onze school zouden geplaatst zijn, op de hoogere burgerscholen te Leiden (2de klasse,!, Utrecht (2de klasse der drie-jarige school) en Zalt-Bommel. Van twee dier leerlingen waren de ouders en verzorgers verhuisd, terwijl voor den derden leerling opleiding in een vreemd gezin gewenscht was. In het geheel zijn geëxamineerd gedurende het jaar 1904: 36 - 43 36 29 -8-7 5 2 45 4—1 - 8-1 16 5 1 1— 3—1= 252 jongelieden. Hiervan slaagden 33 38 - 25 14 8 7- 3—1— 38 4—1-7—1 16 5—1 1— 2—1 206 jongelieden, dat is ruim 81,5'è (tegen 82,5%, 89%, 84,8% en 84% in 1903, 1902, 1901 en 1900). Dat dit percentage wederom iets lager is dan een vorig jaar, is een gevolg van den tweejarigen uitslag der overgangs-examens van den 4den tot den 5den cursus. Die uitslag was te voorzienherhaaldelijk is door den directeur op de geringe vlijt van de leerlingen der vierde klasse (cursusjaar 1903-1904) gewezen, terwijl bovendien enkele leer lingen slechts met moeite het onderwijs konden volgen. Wel waren zij, na twee jaren het onderwijs in de derde klasse te hebben gevolgd, bevorderd (somtijds met herexamen), maar uitdruk kelijk was aan de ouders medegedeeld, dat hunne kinderen ongeschikt waren om het onderwijs der hoogere klassen te volgen. Gewoonlijk wil men echter probeeren, of de leerling geen eind examen kan doen, ook al is door directeur en leeraren een ongun stig advies uitgebracht. Immers voor bijna alle betrekkingen wordt tegenwoordig het einddiploma of een daarmede gelijkstaand examen geëischt, terwijl een tiental jaren geleden verscheidene betrekkingen openstonden voor hen, die een diploma van overgang tot de vierde klasse bezaten. Intusschen dient geconstateerd te worden, dat de slechte uitslag van het overgangsexamen ditmaal hoofdzakelijk een gevolg was van slechte vlijt, verkeerd werken (bijv. naschrijven van vraagstukken en opstellen) en van het feit, reeds herhaaldelijk geconstateerd door de commissie, „dat bij een deel der leerlingen het toezicht en de medewerking van ouders en voogden zeer veel te wenschen overlaat." De commissie verwijst o.a. naar het verslag over 1903, blz. 21. Als verzachtende omstandigheid wil de commissie wijzen op het groot getal leerlingen der vierde klasse (aanvankelijk 36), maar daar staat tegenover, dat de meeste lessen door directeur en leeraren ge-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1904 | | pagina 367