51 III. Zooals blijkt uit ons vorig verslag, biz. 76—80, had de zaak, voor >hcepv.iart- wat betreft het punt in die bladzijden omschreven, in 1901 geen verder kanaal van Zuid-Willem."- \m^r metVjKk *n uwe verSadering van den 2. April 1904 kwam een schrijven ter naar '«i« rivier detafel van de gedeputeerde staten van Noord-Brabantwaarbij ver- zocht werd een nieuw raadsbesluit in drievoud in te zenden, waarin door deze gemeente eene bijdrage van 100000 wordt toegestaan onder de daarin aangegeven voorwaarden. De heer Van Dam wees erop, dat vroeger als voorwaarde was gesteld, dat het kanaal ook zou worden dienstbaar gemaakt voor wateraanvoer en watervcrversching van de singelgrachten. Aan die voorwaarde zei spreker kon de minister niet voldoen. Wel werd door den minister, blijkens de gewisselde stukken, de verzekering gegeven, dat voor in- en uitvoer zou worden gezorgd, wanneer de belangen van de scheepvaart daaraan niet in den weg stonden. Hierover is de hoofdingenieur van den provincialen waterstaat gehoord, die verklaarde, dat aan de bezwaren zooveel mogelijk was te gemoet gekomen. Verder deelde spreker mede, dat zeer waarschijnlijk, door de zorg van het waterschap van Mark en Dintel, in de Mark een stuw zou worden geplaatst, waardoor het water in de haven en in de singel grachten op vaster peil zou kunnen gehouden worden zonder bena deeling van de landerijen, aan het benedengedeelte van de Mark ge legen, en de waterloozing langs Oosterhout kon plaats hebbener bijvoegende, dat het kanaal alzoo niet enkel van groot belang zou zijn voor Breda, maar ook het benedenvak der Mark zou verdedigen. Daarop werd het volgend besluit genomen: „De raad der gemeente Breda-, „In zijn openbare vergadering van den 2. April 1904; „Overwegende, dat de minister van waterstaat, handel en nijverheid „zich bereid heeft verklaard den aanleg voor rekening van het rijk te „bevorderen van een scheepvaartkanaal van de Zuid-Willemsvaart „over Tilburg naar den Amer, mits de provincie Noord-Brabant „lo in de kosten van aanleg van dat kanaal bijdrage eene som van „f 2500000,—, zijnde onder deze som begrepen de door de gemeente „toegezegde bijdragenen 2o zich tegenover het rijk aansprakelijk „stelle voor den kosteloozen afstand van de voor den aanleg van „het kanaal benoodigde gemeentegronden „Overwegende, dat de tot standkoming van dit werk zal strekkeu „tot bevordering van de belangen dezer gemeente;

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1904 | | pagina 78