58
tot verkrijging eener uniforme voor geheel Nederland dienende tijds
bepaling, gaven wij U in overweging met dat adres instemming te
betuigen en een daartoe strekkend adres aan den betrokken minister
in te zenden.
Dienovereenkomstig werd door U zonder eenige beden
king besloten.
6 FEBRUARI.
XIV. De minister van binnenlandsche zaken, bij wien bezwaar bestond
Rentestand- de goedkeuring van den rentestandaard voor de bank van leening
bank van iee-a'h'er tot later dan 1 April 1905 te bevorderen, gaf in overweging
zoo mogelijk dien rentestandaard voor sommen, die eene zekere grens
overschrijden van b.v. f50,-, f 100,- of meer, lager te stellen dan
12%, zooals bij meerdere gemeentelijke banken van leening geschied
de; onder bijvoeging, dat, mocht daartegen bedenking bestaan, de
minister dan gaarne die bedenking zou zien toegelicht met cijfers
voor de exploitatie-jaren 1900, 1901 en 1902.
De heer Jacoby verklaarde te streven naar eene betere organisatie
der bank van leening, waar vaststaat, dat deze is eene instelling,
welke dient om armoede te voorkomen.
De heer IngenHousz en de v o o r z i 11 e r, beiden deeluitmakende
van het bestuur der bank van leening, betoogden, dat, wil die bank
in stand kunnen blijven, het behoud van den rentestandaard op 12
voor alle panden dringend noodzakelijk was; erop wijzende, dat de
personen, die panden ter waarde van f50,- en daarboven beleenen,
gewoonlijk niet tot de armen behooren.
Daarop werd besloten tot handhaving van den bestaanden toestand.
Een koninklijk besluit van 9 Maart 1904, no. 24, overgelegd in uwe
vergadering van den 2. April 1904, deed U kennen, dat de rentestan
daard voor den tijd van twee jaren, te rekenen vanaf 1 April 1903,
bevestigd was op twaalf ten honderd per jaar voor alle beleende
panden.
Deze korte termijn van goedkeuring gaf aanleiding, dat in uwe
zitting van 24 December werd voorgesteld, den rentestandaard, na
1 April 1905, op 12% in het jaar te behouden, welk voorstel, na be
strijding door den heer Jacoby, werd aangenomen.