66 18 JUNI. XXI. in uwe bovengenoemde vergadering werd U medegedeeld een Politiebepaiin-jcbriiven van de gedeputeerde staten dezer provincie, waarbij, na- gen, handelende j van publieke mens den minister van binnenlandscne zaken, werd in overweging huïzenWvaneon-gegeven art- 231 der algemeene politieverordening voor deze ge- tucht. meente, vastgesteld 31 December 1864 en gewijzigd 15 Januari 1870, in te trekken, ten einde eene voordracht tot vernietiging op gelijke gronden als vermeld in het koninklijk besluit van 21 Januari 1893 (Staatsblad no. 22) te voorkomen. Mede werd in overweging gegeven, ten einde de vraag te ontgaan, of de artikelen 223 tot en met 244 dier verordening hun bindende kracht behouden hebben sedert 'de inwerkingtreding van de op 14 Juli 1894 vastgestelde nieuwe algemeene politieverordening, genoemde artikelen in te trekken en, zoo noodig, nieuwe voorschriften omtrent het daarbij behandelde onderwerp vast te stellen. Besloten werd dit schrijven om advies te stellen in handen van de commissie voor de strafverordeningen en gedeputeerde staten met dit besluit in kennis te stellen. Bedoelde commissie adviseerde in uwe vergadering van 17 Sep tember 1904 het volgende: lo. dat ook naar het oordeel der commissie art. 231 der algemeene politie-verordening voor de gemeente Breda, vastgesteld den 31. December 1864, zooals dit artikel nader is vastgesteld bij raadsbe sluit van 15 Januari 1879, is in strijd met de wet, omdat, zooals bij het in de missive van heeren gedeputeerde staten aangehaald konink lijk besluit van 21 Januari 1893 (Staatsblad no. 22) terecht wordt beslist, dit artikel eene inhechtenisneming of aanhouding voorschrijft, zonder dat daarbij van een bevel des rechters, inhoudende de redenen der gedane aanhouding of inhechtenisneming, sprake is of kan wezen 2o. dat met het oog op art. 226 der algemeene politieverordening van 14 Juli 1894, hetwelk bepaalt, dat zijn ingetrokken alle vroegere verordeningen van denzelfden aard rakende de onderwerpen in deze verordening behandeld, hetgeen met de prostitutie niet het geval is, de vraag, of de artikelen 223 tot en met 244 der vroegere verorde ning hunne bindende kracht hebben behouden, zeer wel in beves tigenden zin kan worden beantwoord, en, zoolang de verbindende kracht aan die artikelen niet door den rechter is ontzegd, intrekking niet noodzakelijk schijnt.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1904 | | pagina 93