108
Te dezer plaatse dient gewezen op de gewijzigde wet op het lager
onderwijs, welke het volgende bepaalt:
Tusschen de artikelen 9 en 10 der bovenvermelde wet van 24 Mei
1897 Staatsblad no. 156) tot regeling der financieele verhouding
tusschen het rijk en de gemeenten en herziening der algemeene
regelen ten aanzien der plaatselijke belastingen wordt ingelascht
art. 9Ms luidende
De uitkeering bedoeld in de artikelen I tot en met 9 wordt voor elke
gemeente over 1906 en volgende jaren verminderd mei het verschil
tusschen de som, waarop zij krachtens artikel 45 1" sub a der wet op
het lager onderwijs, bij voorschot over 1905 aanspra ik zou hebben ge
had, en de som waarop zij over dat jaar bij voorschot aanspraak had
volgens artikel 45 sub a en b dier wet, zooals dat artikel was
vastgesteld bij de wet van 24 juni 1901 Staatsblad no. 187).
De gemeente-begrooting, dienst 1905, werd vastgesteld in inkomsten
en uitgaven op een bedrag van f 686534,09 en goedgekeurd bij be
sluit van de gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 15 December
1904, G, no. 220.
Opcenten werden geheven
a. 40 op de hoofdsom der belasting op de gebouwde eigendommen.
b. 10 op de hoofdsom der belasting op de ongebouwde eigendommen.
c. 50 op de hoofdsom der personeele belasting.
De in het openbaar verpachte staanplaatsen ter gelegenheid van
de kermis en de najaarsmarkt brachten respectievelijk op f 2210,30
en f 3806,25, tegen f 2076,60 en f 8858,89'2 in 1904.
II.
Schuldaflossing.
De volgende schuldaflossingen hebben in 1905 plaats gehad:
a. Van eene schuldbekentenis, groot f 1000,—, 3°ö, van de gecon
verteerde oude schuld, tegen 100°ó.
b. Zijn uitgeloot twintig aandeelen, elk groot f 1000,—, van de
leening groot f 1000000,— 3k%, betaalbaar op 1 Januari 1906,
volgens het plan dier leening.