197
6. De hoofdinspecteur verzocht rapport uit te brengen omtrent
elk der ter kennis van de commissie gekomen gevallen, waarin lood-
vergiftiging of andere schadelijke gevolgen zijn geconstateerd door
het gebruik van loodafgevend aardewerk of van andere loodhoudende
gebruiksvoorwerpen.
De commissie vroeg aan de afdeeling Breda en omstreken van de
maatschappij tot bevordering der geneeskunst, of haar zulke gevallen
bekend waren. Geen enkel geval bleek aan genoemde afdeeling be
kend te zijn. Ook langs anderen weg werd aan de commissie geen
geval bekend.
Aan den hoofdinspecteur werd dit bericht.
7. Uit een courantenbericht bleek aan de commissie, dat haar
schrijven aan de gezondheidscommissie te 's-Gravenhage (zie verslag
1904, hoofdstuk X no. 11) tengevolge had gehad, dat deze commissie
een onderzoek instelde, en dat aan haar door de vereeniging Eigen
Hulp te 's-Gravenhage werd medegedeeld, dat deze vereeniging reeds
herhaaldelijk in hare prijscouranten had gewaarschuwd tegen het
gebruik van het Fransch aardewerk uit Vallauris voor de bereiding
van zure spijzen, doch thans had gemeend den verkoop van het
aardewerk geheel te moeten staken.
HOOFDSTUK XI.
Uitvoering en handhaving van weiten en verordeningen.
1. Zie hiervoor Hoofdstuk 111 a, 1, 2, 3, c, 2. Hoofdstuk IV 2, 3,
4, 5, 6, 7. Hoofdstuk VI, b, 1 en 2. Hoofdstuk VIII. Hoofdstuk IX 1.
Hoofdstuk X 2.
2. Door burgemeester en wethouders werd advies gevraagd aan
gaande een verzoek om vergunning tot het houden van varkens
(art. 87 der algemeene politie-verordening voor de gemeente Breda).
Aan burgemeester en wethouders werd geadviseerd in geen geval
nog vergunning te geven tot het houden van een of meer varkens
binnen de bebouwde kom der gemeente, daar dit altijd schadelijk is
te achten voor de volksgezondheid.
3. Door burgemeester en wethouders werd advies gevraagd aan
gaande het voorstel van een der gemeenteraadsleden, om te besluiten
tot afschaffing der keuring van publieke vrouwen. Aan burgemeester
en wethouders werd als de meening der commissie medegedeeld,
dat de bestaande voorschriften omtrent publieke vrouwen en huizen
van ontucht zonder uitzondering moeten blijven bestaan en de stipte
naleving ervan met de meest mogelijke gestrengheid moet worden
gevorderd en verzekerd.