205
De ondervinding in andere steden heeft geleerd, dat toezicht op
den verkoop van melk een gunstigen invloed heeft op het gehalte
der melk.
In Rotterdam b.v. waren in 1893 49% der onderzochte melkmonsters
onvoldoendena instelling van den gemeentelijken keuringsdienst
daalde dit percentage tot 20,3 in 1894, 11,9 in 1895 en 5,6 in 1903.
Het vetgehalte bedroeg in 1893 in verschillende maanden gemiddeld
2,34-2,691,, in 1903 gemiddeld 3-322.%,
AANTAL BACTERIËN.
Het bacteriëngehalte staat in verband met de zindelijkheid en den
ouderdom der melk en met de temperatuur, waarbij de melk bewaard
wordt.
Het bacteriologisch onderzoek had nooit later dan 2 of 3 uur na
het melken plaats. Neemt men bovendien in aanmerking, dat de
melkmonsters in de wintermaanden werden genomen, dan zou men
bij eene zindelijke behandeling van de melk een betrekkelijk gering
(b.v. minder dan 100000 bacteriën per c.M8. melk) aantal bacteriën
kunnen verwachten.
Uit tabel I blijkt, dat ruim 90% der onderzochte monsters meer dan
100 000 bacteriën per c.M8. bevatten en 58% der monsters meer dan
500 000 bacteriën per c.M3.
ZWEVEND VUIL.
Om een denkbeeld te krijgen van de hoeveelheid zwevend vuil,
werd van enkele der sterkst vervuilde melken het vuil, dat na een
paar uur staan bezonken is, quantitatief bepaald.
Bij no. 4 werd gevonden in 1 liter 50 mgr. (bij 100° gedroogd),
waarvan 30 mgr. organischbij no. 9 werd in 1 liter gevonden 44
mgr., waarvan 30 mgr. organisch.
Bij microscopisch onderzoek blijkt het bezinksel hoofdzakelijk te
bestaan uit koe-uitwerpselen, haren en soms ook insectendeelen.
Daar deze stoffen niet meer dan 20% vaste stof bevatten, kan men
aannemen dat:
No. 4 per liter h gram bezinksel heeft.
No 9 1/5
STALRUIMTE.
Daar het aantal koeien gewoonlijk gering is (in 42,5% der stallen
staan 4 of minder koeien, in 64% der stallen 5 of minder koeien), is
de beschikbare ruimte, hoewel de stallen dikwijls te laag zijn, voor
het meerendeel toch niet bepaald onvoldoende te noemen.