61
voerig hunne zienswijze over de meest geschikte plaats voor het
monument, doch aangekondigde voorstellen werden weder ingetrok
ken, zoodat geen bepaald besluit werd genomen. Dit besluit kwam
eerst tot stand in de vergadering van 22 April. Ingetrokken werd
toen het raadsbesluit van 17 September 1904 en aangenomen werd
het voorstel, om het monument op te richten ter plaatse waar be
reids de fundamenten waren aangelegd.
22 APRIL.
XX. In aansluiting met het ter zake vermelde in ons vorig verslag,
iioofidrukicater- blz. 80, wordt alhier aangeteekend, dat in bovengenoemde vergade-
Verrahi'dérfngTan ring door ons aan U werd medegedeeld, dat de overeenkomst met
hc" outieenenvan ^en Staat der Nederlanden, betrekkelijk den verkoop van gronden
water aan heide-ter plaatse, genaamd „de Lage Heide" onder de gemeente Oosterlioui,
rnnsrond aan 'ei™ was tot stand gekomen, zoodat reeds met ingang van 1905 voor de
ïtantiandeKcdtr" vergunning en erfpacht geen hooger bedrag behoefde te worden be
taald dan f 500,—, in stede van f 958,65, zooals vóór dien tijd.
22 APRIL.
XXI. Eene poging werd beproefd, om verbetering te verkrijgen in den
Porring- ter ver- toestand der Tolbrug, door dienaangaande een schrijven te richten
'«Sn"innd™r"aan ^en m'n'ster van waterstaat, handel en nijverheid, zooals door
toestand van de U besloten werd in uwe vergadering van 20 juli 1904 en omschreven
Tolbrug.
is in ons verslag over dit jaar, blz. 72.
De uitslag van die poging was ten eenenmale ongunstig.
De minister deelde mede, dat aangaande den toestand der Tolbrug
over de rivier „de Mark" in deze gemeente het gevoelen werd inge
wonnen van den hoofdingenieur-directeur van den rijkswaterstaat in
de 7de directie, uit wiens rapport bleek, dat hoewel de geringe breedte
van de brug voor het verkeer te land eenig bezwaar kon opleveren,
omdat voertuigen elkander niet op dat object konden passeeren, van
een onhoudbaren toestand geen sprake was, en dat het bedoelde
kunstwerk voor het vervoer te water van betrekkelijk gering belang
was. Een speciaal daaromtrent ingesteld onderzoek had voorts aan
getoond, dat geen hinderlijke deelen aan de fundeering de scheepvaart
konden belemmeren. Vermits verder bleek, dat voorziening in de
gereleveerde bezwaren slechts zou zijn te bereiken door eene geheele
vernieuwing van de brug, gepaard met vei breeding en verruiming
van de doorvaartopening, en hiertoe met het oog op de betrekkelijk