65
Koningin in deze provincie, houdende mededeeling, dat Z.H.Ed.Gestr.
met groote ingenomenheid kennis nam van het bericht, dat Hare
Majesteit de Koningin en Zijne Koninklijke Hoogheid de Prins der
Nederlanden op 3 Juli a.s. een bezoek zouden brengen aan de ge
meente Breda en bij die gelegenheid de plechtige onthulling van
het Oranje-Nassau-monument zouden bijwonen, en dat door hem
zeer gaarne de beleefde uitnoodiging werd aangenomen, om bij de
verschillende plechtigheden op dien dag tegenwoordig te zijn.
In deze zelfde vergadering gaven wij U in overweging, ter be
strijding der kosten, verbonden aan de ontvangst van Hare Majesteit
de Koningin en Z. K. H. den Prins der Nederlanden, hoofdstuk VII,
art. 17 der uitgaven, begrooting 1905 (kosten van openbare feesten),
als crediet te verhoogen met 10 000,en die som te ontleenen
aan het vermoedelijk goed slot der gemeente-rekening, dienst 1904.
Dienovereenkomstig werd zonder bedenking besloten.
Voorts kwam nog ter sprake het rooien van boornen in het Valken
berg nabij het monument. (Zie gedrukte notulen blz. 132).
In uwe eerste vergadering na het Vorstelijk bezoek, 8 Juli 1905,
herdacht de voorzitter in hartelijke bewoordingen den dag van 3
Juli te voren en bracht hij hulde en dank aan allen, die daaraan
hadden medegewerkt, inzonderheid aan de voorzitters en leden der
verschillende commissiën en den algemeenen voorzitter.
Zie verder vooraart in dit verslag).
13 MEI.
XXIV. Ter tafe' kwam een schrijven van de gedeputeerde staten dezer
Grensuitbrei- provincie, houdende toezending van een brief van den minister van
dlIme^nrtege~ bi"nenlandsche zaken van 18 April 1905, no. 36, afd. B. B., waarin
de bedenkingen werden medegedeeld, die hem weerhielden te be
vorderen, dat een voorste! tot grenswijziging tusschen deze gemeente
eenerzijds en Prinsenhage en Teteringen anderzijds in den door
gemeld college aangegeven zin bij de staten-generaal aanhangig
zou worden gemaakt.
(Bedoeld schrijven van den minister is in extenso opgenomen in
de raadsnotulen van 13 Mei 1905).
Gedeputeerde staten gaven in hun voormeld begeleidend schrijven
te kennen, dat zij van meening waren, dat het plan tot grenswijzi
ging in den huidigen vorm zijn weg naar het Staatsblad niet zou
vinden en dat om die reden door hen de verdere correspondentie
hierover werd gesloten.