TER HERINNERING. XI
Starende op die tientallen jaren van onafgebroken werkzaam
heid, op dit lange tijdsverloop, waarin hij met rustigen, doch
helderen blik, waar 't gold het algemeen bestuur, en met be-
dachtzamen ernst, waar hij zijn oordeel had uit te spreken over
gewichtige gemeentelijke aangelegenheden van bijzonderen aard
zijne veelzijdige kennis, zijne administratieve ervaring en zijn
goed doorzicht gaf ten bate van de gemeenschap, kon, bij diens
aftreden, niet anders dan leed gevoeld worden over zijn besluit,
al moest dit ook geëerbiedigd worden.
Maar aan leedgevoel paarde zich dankbaarheid.
Wat toch was Breda 36 jaren terug en wat was het met zijn
medewerking sedert dien tijd geworden
Onze gemeente telde in 1871 14 767 inwoners en nu 27 629.
Er waren niet meer dan vier scholen voor openbaar lager onder
wijs met te zamen slechts 907 leerlingen. Thans zijn er zeven
zulke scholen, waarvan twee 12-klassige, met 2168 leerlingen.
Naast de scholen voor lager onderwijs kwamen sinds 1871 tot
stand het gymnasium; de uit het legaat-dr. Van Cooth gestichte
ambachtsschool, van welke de heer Guljé voorzitter was en bleef
van hare oprichting af en aan welker vestiging en organisatie hij
als wethouder-voorzitter een zeer werkzaam aandeel had (zie gem.-
verslag 1886, blz. 130); de hoogdrukwaterleiding; de uitbreiding
van de gasfabriekde inrichting voor gemeente-reiniging met ver
beterden afvoer van faecalien eene volksbadplaatseen nieuw
gebouw voor gymnasium, hoogere burgerschool en burgeravond
school met gymnastieklokaalde reorganisatie van de brand
weer de reorganisatie van de politie verbetering in de mid
delen van het openbaar verkeer en verbinding van de omliggende
gemeenten met Breda door middel van verschillende trammen,
waarvoor concessiën verleend werdende concessie voor tele
fonische verbindingen zooveel meer, wat moest aanpassen aan
den voortschrijdenden tijdgeest en de doorgaande ontwikkeling
van de gemeente op velerlei gebied. Ook onder het mede
bestuur van den heer Guljé werd de medewerking van Breda
gevraagd in zake den aanleg van een scheepvaartkanaal van de
Zuid-Willemsvaart naar den Amer, met een zijtak van Oosterhout
naar Breda. Bij raadsbesluit van 3 December 1890 werd de
heer Guljé, toen nog wethouder, in de Bredasche raadscommissie,