Plan tot oprichting van een standbeeld
voor den stadhouder Prins Willem III
van Oranje-Nassau.
xxxii
Ter herinnering.
IX.
Aan het slot van de woorden, gewijd aan bovengenoemd plan,
vóóraan in ons jaarverslag over 1904, schreven wij
Toch hebben wij dit punt hier reeds willen inleiden, in af
wachting van den verderen loop der zaak, welke de gemeente
Breda bijzonder belangstelling inboezemt."
Die bijzondere belangstelling bestond hierin, dat Breda reden
had, zich verzekerd te mogen houden, dat het standbeeld, waar
aan de gemeente f 1000,- uit de algemeene fondsen had bijge
dragen, alhier zou geplaatst worden.
Na lange rust der zaak, bereikte ons op het laatst van 1907,
geheel onverwacht, het onthutsende bericht, dat van de zijde der
gewestelijke commissie voor Zuid-Holland ernstige pogingen
werden in het werk gesteld, om het standbeeld in eene andere
gemeente dan Breda te doen oprichten.
Dit bericht gaf aanleiding, dat de burgemeester in de raads
zitting van 14 December 1907 machtiging vroeg en verkreeg,
om alle zulke maatregelen te nemen, als in deze voor de be
langen van Breda zouden dienstig geoordeeld worden.
Hiervan was het gevolg, dat burgemeester en wethouders,
onder dagteekening van 19 December 1907, ter zake, een schrij
ven richtten aan den heer voorzitter van het uitvoerend comité
voor de oprichting van een standbeeld voor stadhouder Willem
III, te s-Gravenliarjevan welk schrijven voorts aan al de leden
van bedoeld comité een afdruk werd toegezonden.