Voorzorgsmaatregelen bij haarsnijden,
scheren en kappen.
i98
Bijlage I. (Zie hiervoor biz. 190).
1. De beste voorzorgsmaatregel is, dat de klant zich alle be-
noodigdheden aanschaft en zich daarmede doet behandelen. Er kan
daarom bij de klanten niet genoeg worden aangedrongen, zulks
te doen.
2. Bij de uitoefening van zijn bedrijf drage de kapper of barbier
een witte jas of sloof. Herhaaldelijk worde de gebruikte jas of
sloof door eene schoongewasschene vervangen.
3. De kapper of barbier wassche telkens vóór het bedienen van
een klant zijne handen met water en zeep en gebruike voor iederen
klant een schoonen handdoek.
4. Scheermessen, scharen, tondeuse en kammen worden na elk
gebruik gedompeld in een bakje met zeepspiritus of met 4°/0 for
maline en vervolgens met ontvette watten of met een uitsluitend
daarvoor bestemd doekje krachtig afgeveegd.
5. De scheerkwast worde na elk gebruik grondig met water
uitgewasschen en daarna in 4% formaline uitgespoeld.
6. Haarborstels worden na elk gebruik schoongemaakt, vervolgens
uitgespoeld in 4% formaline en daarna met een schoonen doek
gedroogd.
7. Voor het poederen worde geen poederkwast, doch eenpoeder
blazer gebruikt.
8. Ter vervanging van het aluinblok worde aluinpoeder gebruikt
of een mengsel van 9 deelen boraxpoeder en 7 deelen aluinpoeder,
al of niet met bijmenging van talk.
9. De steun voor het hoofd aan scheerstoelen worde voor eiken
klant met een nieuw stukje papier bedekt.
10. Als dezelfde kapmantel voor meer dan één klant wordt
gebruikt, zorge men door het tusschenvoegen van telkens nieuw
papier of versche ontvette watten, dat de kapmantel niet met de
huid van den hals in aanraking komt.
11. Voor een klant, dien men verdenkt eene haar- of eene huidziekte
te hebben, worden slechts gereedschappen gebruikt, die uitgekookt
kunnen worden. Het uitkoken geschiede in eene 1% soda-oplossing
gedurende vijf minuten.
12. Gereedschappen, voor een overledene gebruikt, gebruike men
nooit meer voor levenden.