Afscheid van den aftredenden gemeente-secretaris
A. R Vermeulen.
TER HERINNERING.
IX
VIII.
Op 29 October had ten stadhuize eene indrukwekkende plech
tigheid plaats, n. 1. het afscheid van den aftredenden gemeente
secretaris, den heer A. R. Vermeulen, aan wien met ingang van 1
November eervol ontslag als zoodanig was verleend.
In de raadzaal hadden zich verzameld verschillende autoriteiten,
niet alleen om den heer Vermeulen de laatste maal in zijne hoe
danigheid van gemeente-secretaris de hand te drukken, maar tevens
om tegenwoordig te zijn bij het aanbieden van de verschillende
huldeblijken, welke den scheidenden ambtenaar als bewijzen van
veler sympathie en hoogachting zouden worden vereerd.
Omstreeks half vier werd de heer Vermeulen, vergezeld van zijne
echtgenoote en verdere te Breda vertoevende familieleden, de raad
zaal binnengeleid, terwijl aan mevrouw Vermeulen en mejuffrouw
Vermeulen door het oudste raadslid, den heer Heijlaerts, en den
jongsten wethouder, den heer mr. Bloemarts, bouquetten werden
aangeboden.
De raadzaal zelve was op kwistige wijze met groen en bloemen
versierd, zoodat het geheel een feestelijken aanblik bood.
Toen de secretaris, voor de laatste maal in zijne tegenwoordige
.functie, welke hij zoo lange jaren met groote toewijding, oprechtheid
en ijver heeft bekleed, de hem zoo bekende zaal der raadsverga
deringen was binnengetreden, nam de heer mr. E F. van Lanschot,
burgemeester, het woord, om in hartelijke bewoordingen den ver
dienstelijken ambtenaar niet alleen een afscheid toe te roepen, maar
tevens hem te huldigen.
Na in eene gevoelvolle rede gewezen te hebben op het volmaakte
plichtsbesef, den takt en de stage werkkracht van den scheidenden
ambtenaar, bood de burgemeester hem namens de leden van den
raad een geschenk aan, bestaande uit een bronzen beeld op mar
meren piëdestal, voorstellende „de arbeid", aan welks voet geschre
ven staat: Opus improbum omnia vincit.
Eene afzonderlijke inscriptie vermeldt de volgende opdracht:
De gemeenteraad van Breda
aan zijnen aftredenden secretaris
A. R. Vermeulen, October 1908.