27
BIJL. S.
i°. Tot de eerste klasse leerlingen der ambachtsschool, die
volgens de verklaring van den directeur, in overleg met den
hoofdonderwijzer voor het lager onderwijs, daartoe geschikt
waren, en leerlingen, die volgens verklaring van de hoofden
van scholen met goed gevolg de hoogste klasse der lagere
school hadden doorloopen en niet langer dan één jaar die
school verlaten hadden.
Van de leerlingen, die een vorig jaar in de eerste klasse
waren blijven zitten, werden vijf opnieuw in die klasse ge
plaatst.
2°. Tot de tweede (derde en vierde) klassen zij, die een
vorig jaar bevorderd waren tot die klassen of in die klassen
waren blijven zitten. Bovendien werden tot die klassen respec
tievelijk vier, drie en twee leerlingen toegelaten, die door
hun verblijf op hoogere burgerscholen, andere burger-avond
scholen of op grond van genoten meer uitgebreid lager onder
wijs waarborgen gaven het onderwijs te kunnen volgen.
Een twaalftal jongelieden moest toelatingsexamen afleggen,
elf voor de eerste en één voor de tweede klasse. Dit examen
werd afgenomen door de leeraren W. H Tromp, W. W. Plas
man en J. F. Thijssen jr, onder leiding van den directeur.
De adspirant voor de tweede en vijf voor de eerste
klassen werden toegelaten zes werden er afgewezen. Deze
uitslag was gunstiger dan in 1908, toen alle adspiranten moes
ten worden afgewezen.
Een volledig overzicht van de toelating en de afwijzing der
leerlingen geeft tabel III.