Instellingen tot voorkoming van armoede.
Deze instellingen zijn
A. De bank van leening.
B. Eene spaarbank vanwege het departement „Breda" der
maatschappij tot nut van 't algemeen.
C. Eene ziekensoeieteit van het departement voornoemd.
D. Eene hulpbank van voornoemd departement.
E. Eene commissie uit voormeld departement tot het doen
van voorschotten aan gepensionneerden.
F. Eene commissie uit idem tot het verstrekken van warme
spijzen aan behoeftige schoolkinderen.
G. Eene bij koninklijk besluit erkende spaarkas van de
vereeniging „Zuinigheid met vlijt."
H. Eene voorschotbank van voornoemde vereeniging.
De toestand van de onder A genoemde inrichting in 1910
is omschreven in het hierachter opgenomen van de commissie
van beheer ontvangen verslag. (Bijlage Z).
172