Bijlage J. 30 B. Andere voedingsmiddelen en genotmiddelen. 1. 130 exemplaren van het uitgebreide verstag omtrent toe zicht op voedingsmiddelen en gebruiksartikelen in de gemeente Breda, over 1909, ter verspreiding van het gemeentebestuur ont vangen, werden verzonden aan de verschillende gezondheidscom- missiën in Nederland. 2. In de vergadering van 4 Mei 1910 had eene bespreking plaats met Dr. Verwey, directeur van den keuringsdienst te Breda, en zulks meer speciaal aangaande tin in groenten uit bussen, waar over een afzonderlijk rapport werd uitgebracht en aangaande de bepaling van een minimum vetgehalte van melk in eene verorde ning op den verkoop van melk. Naar aanleiding van deze be spreking werd gecorrespondeerd met het gemeentebestuur van Breda en met den Heer Hoofdinspecteur der volksgezondheid. Op 17 Mei 1910 ontvingen B. en W. van Breda het navol gend schrijven van den directeur van den keuringsdienst: „EdelAchtb. Heeren, „Op het programma van den Centralen Keuringsdienst komt „weder op nieuw voor, het onderzoek van busgroenten. Met het „oog op de door mij in busgroenten aangetroffen belangrijke hoe veelheden tin en het in Breda voorgekomen ziektegeval, toege schreven aan het gebruik van tinhoudende postelein, is het mijne „bedoeling het Amsterdamsche voorbeeld in deze verder te volgen „en de leveranciers waarschuwend met de grootere hoeveelheden „tin in hunne busgroenten in kennis te stellen, hen daarbij voor- Stellende de betrokken partijen (meestal spinazie en postelein) „van ouden datum of in ongeverniste bussen ter vernietiging „af te staan. „Het zou mij intusschen aangenaam zijn, indien U de meening „in deze van de Gezondheidscommissie ter plaatse wilde vernemen „en mij met deze meening in kennis wilde stellen. „Het is u bekend, dat naar mij no overtuiging tin in den vorm, „zooals dit metaal in busgroenten wordt aangetroffen voor de „gezondheid in geringe mate schadelijk is, althans kan zijn en „derhalve bij grootere hoeveelheden dan 100 mgr. per 1 K.G.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1910 | | pagina 286