13 som van f 3000,in contanten gelegateerd door wijlen Mevrouw Henriette Johanna Anna Maria Oukoop, weduwe van den hoog- edelgestrengen heer Charles David van Naerssen, welke gelden ingevolge hare uiterste wilsbeschikking, bij akte verleden voor den notaris Mr. J. A. Vorstman te Ginneken, zijn ingeschreven in het grootboek der Nederlandsche werkelijke schuld. De rente van dit kapitaal moet, mede ingevolge bovengenoemde uiterste wilsbeschikking, uitsluitend worden aangewend tot uit deeling van brood en brandstoffen aan de armen. De bij den aankoop dezer inschrijving in het grootboek over gebleven som van f 65,25 is door ons in de Rijks-postspaarbank belegd. De daaruit voortspruitende rente wordt eveneens bestemd tot uitdeeling van brood en brandstoffen. Nog is onder het sub. 2e genoemde kapitaal begrepen eene som van f 100,— onze administratie geschonken door den wel edelen heer J. IngenHousz-Bootz bij gelegenheid van zijn zilveren huwelijksfeest in April 1908, waarvan de rente moet worden aangewend tot uitdeeling van voedingsmiddelen en brandstoffen. Bovendien bezit onze administratie b. een 4 °/0 pandbrief Zuider-Hypotheekbank groot f 1000, in Augustus 1902 door den rentmeester van ons bestuur voor den arme ontvangen van iemand, die onbekend wenscht te blijven, en die als voorwaarde stelde de rente aan te wenden als hiervoor bij punt a is aangegeven BIJLAGE X. a. een certificaat Nederlandsche werkelijke schuld groot f 1000,rentende 3 u/o, den arme geschonken door den wel edelzeergeleerden heer Dr. A. F. J. IngenHousz, bij gelegenheid van zijn gouden huwelijksfeest op 14 April 1897, onder voor waarde de rente te besteden tot uitdeeling van brandstoffen en voedingsmiddelen c. eene obligatie gemeentecrediet, groot f 100,rentende 3 "la, den arme geschonken door den weledelen heer J. M. Ros- man, lid van ons bestuur, bij gelegenheid van zijn zilveren huwelijksfeest op 28 Juni 1900, onder dezelfde voorwaarden als hiervoor bij punt a is vermeld

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1910 | | pagina 546