12 Uit de hiervoor omschreven verrichtingen blijkt, dat in 1913 wederom minder panden beleend en gelost zijn dan in 1912 en zijn dit grootendeels de zoogenaamde ,,week"-pan- den, n.l. de kleedingstukken, welke geregeld elke week worden gebracht en gehaald. Het verminderen van het getal weekpanden moet worden toegeschreven aan de omstandig heid, dat op gedragen kleedingstukken niet meer zulk een hoog bedrag is kunnen beleend worden als eenige jaren terug. Gemaakte kleedingstukken zijn in de confectiemaga zijnen, bij den regelmatig terugkeerenden uitverkoop, zóó goedkoop te verkrijgen, dat bij de verkoopingen in de Bank voor gedragen kleeding weinig kooplust bestaat en het bedrag, dat bij beleening, overeenkomstig de bepalingen van het Reglement, daarvoor gegeven mag worden (2/3 der vermoedelijke verkoopwaarde) al minder en minder wordt. Als een rechtstreeksch gevolg hiervan, is dan ook het be- leenen van gedragen kleedingstukken gestadig afgenomen, en gaat men hiermede liever naar particuliere gelegenheden, waar wèl een grooter bedrag verstrekt wordt, doch tevens eene woekerrente moet betaald worden. Behoefde voorheen van het door de Bank bij de gemeente opgenomen kapitaal alleen dan rente betaald te worden, wanneer er winst gemaakt werd, in gaande 1 Januari 1913 moet, krachtens art. 25 van het Reglement, 4 van het ontvangen voorschot worden ver goed. Op 31 December 1913 was de Bank aan de gemeente schuldig f 7500,en moest aan interest daarvan worden vergoed f 345,89. Het bij raadsbesluit van 21 December 1912 vastgesteld nieuw Reglement voor de Bank van Leening, goedgekeurd bij besluit van Gedeputeerde Staten d.d. 10 Januari 1913, G, no. 76, trad 1 Januari 1913 in werking. Volgens artikel 2 van dit Reglement worden Burgemeester en Wethouders in het beheer en toezicht op den dienst der Bank bijgestaan door eene vaste commissie, bestaande uit een voorzitter en vier leden. De leden dier Commissie

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1913 | | pagina 660