Uit de vorenstaande verrichtingen blijkt, dat in 1914 wederom minder panden beleend en gelost zijn dan in 1913 en zijn dit voor het grootste gedeelte de zoogenaamde „week"-panden, n. 1. de kleedingstukken, die geregeld elke week gebracht en gehaald worden. Deze vermindering moet worden toegeschreven aan de omstandigheid, dat op gedragen kleedingstukken niet meer zoo'n hoog bedrag kan beleend worden als enkele jaren terug. Gemaakte kleedingstukken zijn in de confectiemagazijnen, bij den geregeld terugkee renden uitverkoop, zóó goedkoop te verkrijgen, dat bij ver- koopingen in de Bank voor gedragen kleeding weinig koop lust bestaat en het bedrag, dat bij beleening, overeenkomstig de bepalingen van het Reglement, daarvoor gegeven mag worden (3/3 der vermoedelijke verkoopwaarde) al minder en minder wordt. Als een rechtstreeksch gevolg hiervan, is dan ook het beleenen van gedragen kleedingstukken gestadig afgenomen. Behoefde voorheen van het door de Bank bij de gemeente opgenomen kapitaal alleen dan rente betaald te worden, wanneer er winst gemaakt werd, ingaande 1 Januari 1913 moet, krachtens art. 25 van het Reglement, 4 °/o van het ontvangen voorschot worden vergoed. Op 31 December 1914 was de Bank aan de gemeente schuldig f 9000,en moest aan interest daarvan worden vergoed f 353,89. Bij raadsbesluit van 1 Augustus 1914 werd bepaald, dat over 1914 en zoolang daarin geene wijziging wordt ge bracht ook over de eerstvolgende jaren, door de Bank, overeenkomstig art. 2, 3e lid, der verordening op het be heer van het gemeentelijk pensioenfonds, in dat fonds zal worden gestort' f 300,In verband daarmede werd bij bovengenoemd raadsbesluit de begrooting voor het loopend dienstjaar gewijzigd, en wel door verhooging van art. 8 der Ontvangsten, „Afschrijving op het kapitaal der Bank", met f 300,en toevoeging van een nieuw art. 13 aan de Uit- 12

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Verslagen van de toestand van de gemeente | 1914 | | pagina 715